Hoe bestaat het dat Belgische films zoveel succes hebben op internationale filmfestivals, terwijl Nederlandse films – op een paar uitzonderingen na – al jaren schitteren door afwezigheid?

Wie The Invader ziet van de Brusselse filmmaker Nicolas Provost voelt meteen dat er iets aan de hand is. Niet omdat de film opent tussen de benen van het beroemde Belgische model Hannelore Knuts – een verwijzing naar Gustave Courbets schilderij L’origine du monde – maar omdat Provost met dit gelaagde verhaal over een zwarte man die aanspoelt op het Europese continent een pijnlijk actuele en tegelijk tijdloze spanning weet te verbeelden.



Want het zit er allemaal in: het grote verhaal over racisme en de universele strijd om te overleven, en ook het kleinere verhaal over de aantrekkingskracht tussen man en vrouw. Het zou een eigentijdse versie van Adam en Eva kunnen zijn, of zelfs een verhaal over moderne slavernij. De crux is dat er in The Invader zowel visueel als ver-halend iets op het spel staat.

Entertainmentvakblad Variety noemde de Vlaamse Rundskop-regisseur Michael Roskam onlangs een van de ‘10 directors to watch in 2012’. Niet dat Variety’s oordeel zaligmakend is, maar die lijst heeft zich in de loop van de jaren wel bewezen met namen als Wes Anderson en Rotterdamveteraan Christopher Nolan. En het klopt: Rundskop grijpt je bij de ballen met z’n verhaal over de almachtige hormonenmaffia én hypnotiseert je met z’n lange close-ups van Matthias Schoenaerts opgepompte lijf. Ook maanden later nog zie je zijn personage daar zitten in het donker, die zwijgende, broedende massa die het noodlot voelt naderen. Rundskop is de Belgische Oscarinzending. Nederland stuurde Sonny Boy.

Succesformule?
Nou willen weeïge romantische drama’s nog wel eens succes hebben bij de Oscars, maar niet op belangrijke internationale filmfestivals. Die worden niet eens geselecteerd. Belgische filmmakers doen het in die zin al jaren opvallend beter dan Nederlandse regisseurs, want de sterke indruk die The Invader en Rundskop maken, twee debuten nota bene, staat niet op zichzelf.

Wat is de succesformule die Provost en Roskam maar ook filmmakers als Felix van Groeningen, Bouli Lanners, Christophe van Rompaey en Gust van den Berghe internationaal doet opvallen? Duidelijk is in elk geval dat niet alleen het overdonderende succes van de broers Dardenne de Belgische film een kickstart heeft gegeven, ook al wonnen die op het afgelopen filmfestival van Cannes bijna hun derde Gouden Palm. Het draait om iets anders.

Inderdaad, ook een beetje om geld , zoals altijd. Voor film is een gunstig investeringsklimaat essentieel, want het is nou eenmaal de duurste van alle kunsten. Daarom heerst in de filmindustrie ook zo’n sterke middelpuntvliedende kracht, die ervoor zorgt dat de meeste filmmakers geen vernieuwende maar juist behoudende vormen kiezen. Een tendens die in Nederland zo langzamerhand dramatische vormen begint aan te nemen . Dat in Nederland een tax-shelter ontbreekt waarmee filminvesteerders belastingvoordeel krijgen, is dan ook een grote handicap. Dat mag de staatssecretaris zich aantrekken. In België wordt juist die tax-shelter als een van de sleutels tot het internationale succes van de Belgische film gezien.

Maar een tax-shelter is geen wondermiddel. Het klinkt misschien simpel, maar het succes van de Belgische film is vooral terug te voeren op de elementaire kunst van het filmmaken. Anders gezegd: het moet de kijker iets kunnen schelen wat er gebeurt.

Dat kun je voor elkaar krijgen door rauwe, lokale verhalen over echte mensen te vertellen, wat ook wel eens is genoemd als verklaring voor het Belgische succes, maar dan ben je er nog niet. De canon van de filmgeschiedenis zit vol met prachtige films zonder echte mensen. Nee, het is veel eenvoudiger. Films moeten overdonderen.



Daarvoor moeten in ieder geval de basics in orde zijn. Christophe van Rompaeys Lena mist bijvoorbeeld de overtuigingskracht van z’n vorige film, Aanrijding in Moscou, omdat de debuterende actrice die Lena speelt op het scherm diepgang mist. Dat breekt op omdat de film helemaal door haar gedragen wordt. Maar vaak wordt verdomd overtuigend gespeeld in Belgische films. Verder weten ze daar wanneer ze hun mond moeten houden. Dat blijkt in Nederland een hardnekkig probleem. Zelfs in Nanouk Leopolds vrijwel dialoogvrije Brownian Movement, een van de beste films van het afgelopen jaar, moet aan het eind toch weer van alles worden uitgesproken. In België laten ze het beeld spreken.

Cruciaal
Maar er is meer. Hoe verschillend ze verder ook zijn, Belgische films vertellen allemaal verhalen die groter zijn dan de som der beelden. De Dardennes confronteren je in hun bekende uitgeklede stijl met de pijnlijke misère van de hoofdpersonen. Bouli Lanners doet het met z’n innemende melancholische vergezichten. En Nicolas Provost doet het dus met dat universele verhaal over de eeuwige buitenstaander. Een verhaal dat, op een hele andere manier, ook terug te vinden is in Boris Lehmans al even eigenzinnige Belgische documentaire Histoire de mes cheveux, die ook in Rotterdam te zien is. Verhalen dus die vensters op de wereld openen en niet alleen op zichzelf. Die iets wezenlijks in plaats van iets vrijblijvends te melden hebben en die dat, cruciaal, ook in verrassende vormen laten zien. Dat is bij de grote filmfestivals ook opgevallen. Bijvoorbeeld in Rotterdam, waar de openingsfilm van dit jaar 38 témoins is. Van Lucas Belvaux. Uit België.

The Invader **** (B, Nicoals Provost)
Lena ** (B/NL, Christophe van Rompaey)
Histoire de mes cheveux *** (B, Boris Lehman)