'Noah wordt de minst bijbelse bijbelfilm ooit gemaakt,' liet regisseur Darren Aronofsky de pers vast weten terwijl hij werkte aan zijn oudtestamentische blockbuster. Niet handig, in bijbelvast Amerika.

Have you heard about the heavenly angels / How they came to earth and met some ladies / With whom they mated / And their young / Became giants everyone / Well, who needs that now?

Pixies-zanger Frank Black verbaasde zich er al eens over in zijn liedje All My Ghosts: de passage in het bijbelboek Genesis waarin en passant wordt gemeld dat er, een aantal generaties na Adam en Eva, engelen uit de hemel vielen die zich met de mensen vermengden en reuzen voortbrachten. Zelfs voor bijbelse begrippen een tamelijk bizar verhaal.

Typerend voor regisseur Darren Aronofsky dat hij dit gegeven heeft toegevoegd aan zijn verfilming van het verhaal over de ark van Noach. Waar de meeste versies van de zondagschoolklassieker de nadruk leggen op al die leuke dieren in die grote boot, richt de maker van duistere films als Requiem for a Dream en Black Swan zich op de minder gezellige elementen: de uitroeiing van (bijna) alle levende wezens op aarde bijvoorbeeld. En de ‘survivor’s guilt’ van Noach.

En dus ook op die gevallen engelen. In Noah zijn dit grote, rotsachtige wezens die de hoofdpersoon helpen met de bouw van zijn schip. Als kruising tussen de Transformers van Michael Bay en de Enten uit de Lord of the Rings-films, geven ze de bijbelfilm een wel heel mythologisch tintje. Aronofsky’s opmerking vooraf, dat Noah de minst bijbelse bijbelfilm ooit zou worden, lijkt aardig te kloppen.

Dat zorgde in bijbelvast Amerika voor een stormpje. Niet alleen onder fundamentalistische gelovigen, maar ook in Hollywood. Sinds het ongeëvenaarde success van Mel Gibsons The Passion of the Christ in 2004, worden orthodoxe christenen in Hollywood beschouwd als lucratieve doelgroep. Studio’s organiseren graag marketingtournees langs kerken en christelijke scholen wanneer ze films uitbrengen met een religieuze – of op z’n minst conservatief-gezinsvriendelijke – inhoud. Al te controversiële bijbelfilms zijn dus niet handig: die kunnen zomaar massaal worden geboycot. (Zoals dat intussen ook gebeurde in diverse moslimlanden, waar profeten – Noach staat ook in de Koran – niet mogen worden afgebeeld.)

Toen Aronofsky de voltooide film aan producent Paramount vertoonde, kreeg de studio het benauwd. Buiten de regisseur om werden diverse alternatieve, gekuiste montages gemaakt en aan een testpubliek voorgelegd, maar niet een daarvan deed het beter dan de oorspronkelijke film. Ten slotte besloot Paramount het maar bij een disclaimer te laten, voorafgaand aan de film, waarin wordt gewaarschuwd dat de makers een respectvol loopje met het bijbelverhaal hebben genomen.

In Europa krijgen we die disclamer niet te zien. Hier speelt een ander probleem : hoe trek je een geseculariseerd publiek naar een bijbelfilm? Het lijkt van enige wanhoop te getuigen dat we in Nederland verplicht naar een 3D-versie van Noah moeten kijken, terwijl de maker hem in 2D heeft afgeleverd.

Dat artificiële 3D-sausje blijkt dan ook helemaal niets toe te voegen. Stomme zet van de studio. Maar goed, uiteindelijk draait het om de inhoud: hoe is die?

Tja, curieus vooral. Een mix van bijbel-epos, Tolkien-mythologie, Shakespeare- soap en eco-fabel. Russell Crowe is prima gecast als nobele maar gefrustreerde hoofdpersoon, die beklemmende dromen ontvangt over een naderende apocalyps. De mensheid heeft er een potje van gemaakt en de Schepper zal de wereld met een vloed gaan overspoelen. Als laatste rechtschapen mensen zullen Noach, zijn vrouw (Jennifer Connelly) en kinderen worden gered. In een reuzeschip moet hij tweetallen van alle diersoorten op aarde verzamelen, zodat er na de storm een nieuw begin mogelijk is. In subplotjes wordt nog hulp geboden door grootvader Metusalem (Anthony Hopkins) en weerstand door foute koning Tubal-Kaïn (Ray Winstone).

Met de actie zit het – mede dankzij een budget van 130 mijoen dollar – wel goed. De bouw van het schip, de komst van de dieren en de storm zelf zijn spectaculair verbeeld. Een flashback naar de schepping – een soort videoclipvariant van de oerknalscène in The Tree of Life – is bijzonder fraai, en effectief getimed. En de apocalyptische scènes ademen de invloed van klassieke bijbelprenten van schilders als Bruegel en Doré.

Het is duidelijk dat Aronofsky zijn huiswerk heeft gedaan. In interviews laat hij weten dat allerlei obscure details in de film uitvoerig zijn onderzocht en besproken met oudtestamentische experts. De regisseur (zelf vrijzinnig joods opgevoed) zegt al van kinds af aan door het verhaal te zijn gefascineerd, en dat zie je terug. Noah is al net zo’n ‘passion project’ als zijn wonderlijke new-agedrama The Fountain. Met Noach als typsich Aronofsky-personage: een obsessieve anti -held die steeds waanzinniger wordt, zoals eerder de hoofdpersonen uit Pi, The Wrestler en Black Swan.

Het maakt de film beslist intrigerend en sympathiek. Maar niet per se meeslepend. Aronofsky vraagt wel heel veel van de kijker: die moet zich vermaken, meegaan in de fantasy-wereld, ontroerd zijn door het menselijke drama, begrip hebben voor de gekte van het titelfiguur, en ook nog broeden op de existentiële thema’s die in de gedragen monologen worden aangesneden.

Best begrijpelijk, kortom, dat de studio zich zorgen maakte. Voor wie deze film bedoeld is, mag Joost weten. Maar alleen al daarom mogen we blij zijn met Noah: liever zo’n eigenzinnig curiosum dan tien voorspelbare Hollywoodblockbusters. In die zin is het hoopgevend dat de film het – mede dankzij alle controverse – uitstekend doet in de Amerikaanse bioscopen.