Twee blanke jochies van een jaar of elf, twaalf worden in een winkelcentrum aangesproken door twee donkere, net wat oudere mannetjes. Hoe laat het is, vraagt een van de donkere jochies. Een van de blanke mannetjes draait weg, de ander kijkt op zijn mobieltje en geeft antwoord: twaalf uur. Vijf voor twaalf...

De donkere jongens blijven gewoon staan. ‘Wat is er?’ wil het blanke jochie weten. ‘Mag ik je telefoon even zien?!’ zegt het donkere mannetje – het is nauwelijks een vraag. ‘Waarom?’ vraagt het blanke joch, met een klein stemmetje . ‘Ik wil ’m gewoon even goed bekijken,’ zegt het donkere joch dwingend.

‘Hier, kijk dan,’ zegt het blanke joch en hij houdt zijn telefoon omhoog. ‘Mag ik ’m even vasthouden?’ vraagt het donkere joch. ‘Nee, hoezo?’ ‘Omdat ik ’m goed wil bekijken,’ zegt het donkere mannetje, waarna hij het ding uit zijn handen pakt en aan een nauwgezette inspectie onderwerpt. ‘Iemand heeft vorige week mijn kleine broertje overvallen,’ zegt hij. ‘Hij had precies zo’n telefoon. Precies hetzelfde hoesje en precies dezelfde krassen. Hoe kom je eraan?’

Zo begint Play, de derde film van Ruben Östlund (Involuntary). De Zweedse regisseur en scenarist baseerde zijn film op ware gebeurtenissen: tussen 2004 en 2008 beroofde een jeugdbende in zijn woonplaats Göteborg zo’n veertig kinderen, zonder al te veel fysiek geweld maar door middel van manipulatie en intimidatie . Östlund kreeg inzage in de gerechtelijke documenten over de zaak en sprak uitvoerig met daders en slachtoffers.

Partij kiest Östland niet; in Play worden tal van (morele) dilemma’s aangesneden, kantelt het perspectief even vaak als de camera heen en weer pendelt en wordt de kijker telkens weer gedwongen zijn eigen standpunt te herzien. Waarom kies je in de eerste beelden eigenlijk het perspectief van de blanke jongetjes, terwijl de camera het tafereel van een behoorlijke afstand, min of meer zakelijk registreert?

Door de manier waarop Östlund beide ‘kampen’ introduceert, natuurlijk, en door de manier waarop hij stereotypen gebruikt: natuurlijk zijn de arme, schattige blanke jochies de slachtoffers, en de donkere kereltjes de agressors en dieven. Zoals de straatrovers spelen met de vooroordelen van hun slachtoffers, speelt de regisseur met die van zijn publiek.

Het maakt Play tot een ogenschijnlijk simpele, maar diepgravende, verwarrende parabel over de multiculturele samenleving; een geraffineerd, zeer nauwgezet discussiestuk over ‘haves and have-nots’, racisme en omgekeerd racisme, groepsdruk en groepsdynamieken.