Gedurende het Oostenrijkse Atmen sluimert voortdurend de vraag waarom je eigenlijk kijkt naar dit met voorbedachten rade deprimerende sociaalrealistendrama over een negentienjarige moordenaar. Bij de aftiteling, verglijdend over de grijze wolkenlucht boven een kerkhof, blijft de hier als scenarist-regisseur debuterende acteur Karl Markovics het antwoord nog steeds schuldig.

Vijf jaar eerder (laat dit even tot u doordringen) heeft Roman Kogler in razernij een leeftijdgenoot afgetuigd die in het ziekenhuis aan zijn verwondingen is overleden. Tijdens zijn jeugddetentie solliciteert Roman – door vrijwel iedereen aangesproken als Kogler, als was hij slechts een dossiernaam – naar een baan in het Weense stadsmortuarium. Tussen de doden begint, met vallen en opstaan, een nieuw leven voor de zwijgzame en recalcitrante jongen met het beerputverleden.

Roman Kogler is zo’n knaap waarvan er talloze zijn : achteloos en zonder parachute de wereld in gegooid, gestaag muterend tot wandelend explosief. Liefdeloze kindertijd en jeugd passeren hier niet in gedramatiseerde flashbacks, maar zijn fragmentarisch in de hoekige dialogen verwerkt.

Romans moeder, jong en labiel, heeft getracht hem als baby te verstikken, maar het jongetje op het nippertje gereanimeerd. Om het de volgende dag af te staan. Kinderbescherming, tehuizen als surrogaat voor een thuis, galg en rad, halsmisdaad, jeugdgevangenis, reclassering. Sec schetst Markovics oorzaak en gevolg in het leven van een treurige hoofdfiguur, daarin geholpen door het gortdroge spel van ongeschoold acteur Thomas Schubert.

En daar knaagt weer die vraag: wat zijn de merites van anderhalf uur troosteloosheid, van de zoveelste dissectie van kapotte levens? Kennelijk weten filmpers en branchecollegae het, want het hagelde bijkans lof en prijzen voor Atmen. Ja, Markovics biedt zijn protagonist een zekere loutering en een sprankje hoop. Ja, de film is, in die bij bovengenoemde professionelen zo geliefde klinische stijl, passend belicht en gefotografeerd. In de avondscènes waarin Roman treinforenst van lijkenhuis naar bajes valt zelfs enige esthetiek te ontdekken.

Maar eerlijk: waarom zou je hiervoor een bioscoopkaartje kopen? Is afstandelijke misèrecinema a priori kunstzinnig en zinvol en daarmee ook boven kritiek verheven? Dit zijn legitieme vragen, zeker in een tijd waarin ellende in alle soorten en maten ons vierentwintig uur per dag via een ongezonde overdaad aan kanalen bestormt. Zou het juist nu niet constructiever zijn om, zonder in goednieuwsshow of lang-leve-de-lol-escapisme te vervallen, een alternatief engagement te kiezen en warmere, positieve films te maken? Of mag het dan geen serieuze cinema meer heten? Ook arthousefilmmakers en - distributeurs, festivalprogrammeurs en -jurys en, jawel, zelfs journalisten kunnen bijdragen aan het pareren van de Zeitgeist. Veelzeggend dat die gedachte taboe lijkt.