Zeven jaar geleden was Shouf Shouf Habibi! een baanbrekende film: de eerste komedie voor, over en met allochtone jongelui. Het Schnitzelparadijs, Pizzamaffia en Gangsterboys volgden. Vorig jaar was er Rabat, een coming-of-age roadmovie die uit een iets diepgravender vaatje tapte.

Nu ziet Snackbar het licht, het speelfilmdebuut van Meral Uslu, een Nederlandse regisseur met een Turkse achtergrond. Met zijn documentaire stijl pretendeert de film het leven van de straat bij te strot te grijpen.

Dat lukt bijzonder goed, met dank aan de camera die zo dicht op de hoofdfiguren zit dat hij haast een van de jongens wordt. Die jongens, dat zijn zes vrienden van een jaar of zestien, zeventien, die elkaar dagelijks treffen op de stoep van de Rotterdamse snackbar van Ali ( Ali Cifteci): Hamza ( Mamoun Elyounoussi), Nouredine (Ilias Ojja), Mo (Ilias Addab), Chiwawa (Aziz Akazim) en Mounir (Lárbi Ahmed Salah) – titaantjes zonder idealen. Een deel van de acteurs is bekend van rollen in de eerdere mocro-movies, een deel plukte Uslu van de straat. Veel van de scènes werden ter plekke geïmproviseerd, waarbij de jongens uit eigen ervaringen putten.

Dat geeft de film zijn street credibility, geholpen door Uslu’s achtergrond als documentairefilmer. Haar film De kinderen van mijn vader kreeg in 2005 het Gouden Kalf voor de beste documentaire. In februari ging Snackbar in première in het Generation-programma van het Filmfestival van Berlijn. Het verhaal over de jongens zonder wortels is dermate grensoverschrijdend, dat het zich ook zomaar in Lille of Hamburg had kunnen afspelen.

Snackbar begint met blowen op straat, haantjesgedrag en grapjesmakerij. Beetje bij beetje sluipt de grimmigheid er in : er vallen klappen, een aanrijding volgt, we zien een ripdeal en een woede- uitbarsting bij nacht. Rustpunten zijn er als Ali op zijn gitaar het leven bezingt of bejammert. In zogenaamde interviews geven de jongens een dagboekachtige uitleg bij hun vaak explosieve gedrag. Maar nergens trapt Uslu in de valkuil van het melodrama: emotionele scènes worden resoluut kort gehouden.

Snackbar brengt in beeld wat in randstedelijke buitenwijken dagelijkse kost is , maar voegt daar, afgezien van de vorm, inhoudelijk weinig aan toe: de problematiek van de hangjongeren is bekende kost. In een ontroerende scène zegt Nouredine: ‘Ik voel me niet geaccepteerd. Fuck alles!’ Dat is de spijker op zijn kop. Maar het klinkt ook zo bekend en uitleggerig dat je je afvraagt of je niet naar een voorlichtingsfilm zit te kijken.