Het is de verdienste van George dat de film er toch gekomen is. Het project lag hem dan ook na aan het hart. De Noord-Ierse schrijver/regisseur - hij schreef het scenario voor In the Name of the Father (1993) en regisseerde drie jaar later zijn eigen IRA-film, Some Mother's Son - liep al jaren rond met plannen voor een film over Afrika, een continent dat volgens hem in Hollywood bewust over het hoofd gezien wordt.
Plannen voor een film over de conflicten in Liberia werden terzijde geschoven toen hij in 2003 een scenario van Keir Pearson onder ogen kreeg. Pearson beschreef het waargebeurde verhaal van Paul Rusesabagina, manager van het chique hotel Mille Collines in de Rwandese hoofdstad Kigali. In 1994, toen de Hutu's in 100 dagen tijd bijna een miljoen Tutsi's afslachtten, bood Rusesabagina - zelf Hutu - ruim 1200 vluchtelingen onderdak in dat hotel. Dankzij omkoping, bluf, smeekbedes, en veel kunst- en vliegwerk, wist hij de dolgedraaide Hutu-menigte buiten de hekken van het hotel te houden.
In de tien jaar na de slachting werd Rusesabagina regelmatig gevraagd mee te werken aan boeken en documentaires, en waren er plannen voor een televisie-film, maar het was pas nadat hij met regisseur Terry George sprak, dat hij wist dat zijn verhaal in goede handen was.
Samen gingen ze naar de gedenkplaats bij de Technische Universiteit van Murambi in Zuid-Rwanda. Daar stuurde de lokale Hutu-burgemeester in april 1994 ruim 40.000 Tutsi's naartoe met de verzekering dat ze er veilig zouden zijn voor de knuppels en kapmessen van de 'Interahamwe', de Hutu-militie die het als hun heilige plicht zag de Tutsi's uit te roeien.
Maar de Interahamwe kwam, en in vier dagen tijd werden alle Tutsi's - op vier na - systematisch afgeslacht. De lijken werden vervolgens in massagraven gegooid en overgoten met vogellijm. Dat bleek echter als een balsem te werken, zodat de toegetakelde slachtoffers daar tien jaar later nog steeds liggen, als gemummificeerd bewijs van de poging tot genocide. Na het bezoek schreef George in het gastenboek: 'I promise to tell this story.'
Tegen beter weten in klopte hij aan bij Hollywood-studio's. Die lazen het script en zagen zwarte actiehelden als Denzel Washington, Wesley Snipes en zelfs Will Smith in de rol van Rusesabagina, terwijl George in zijn hoofd Don Cheadle al had gecast. Kleiner van stuk, onopvallender en heel wat minder heldhaftig. Toch, zo vertelde George later, zou hij de film met een van bovengenoemde actiehelden hebben gemaakt als de studio's dat van hem hadden geëist. Zo belangrijk vond hij het dat het Westen kennis zou nemen van de ongelooflijke slachtpartij die in 1994 zelden de voorpagina's haalde.
Maar de grote studio's trokken zich terug, George vond elders geld (vooral in Zuid-Afrika, waar het leeuwendeel van de film werd opgenomen), en Don Cheadle kreeg de rol van Rusesabagina. En hij is perfect. Eerst aalglad, als opportunistische hotelmanager die alles doet om zijn gasten tevreden te stellen , dan geestelijk gebroken, als hij eindelijk de ogen opent voor wat er om hem heen gebeurt, en tenslotte onvermoeibaar, in zijn pogingen zijn gezin en ' hotelgasten' uit handen van de Hutu's te houden.
Cheadle werd terecht genomineerd voor een Oscar, voor een rol die voor zijn carrière even belangrijk zou kunnen worden als Mean Streets was voor Robert De Niro, Pulp Fiction voor Samuel L. Jackson, of Training Day voor Denzel Washington. En hij krijgt sterk tegenspel van de eveneens voor een Oscar genomineerde Sophie Okonedo (bekend uit Dirty Pretty Things), als zijn Tutsi-vrouw Tatiana.
George maakte in Hotel Rwanda een aantal opvallende keuzes. Zo is er van de enorme slachting buiten het hotel weinig te zien. Bewust houdt de regisseur de gruwelijkheden buiten beeld. In plaats daarvan concentreert hij zich op Rusesabagina en zijn gezin. Hij laat zien wat de effecten van naderend onheil zijn voor gewone mensen in een ongewone situatie.
Dat was, volgens George, omdat hij nooit recht zou kunnen doen aan het lijden van een miljoen mensen. Bovendien wilde hij van zijn film geen horrorfilm maken. Al is deze keuze te begrijpen, toch is horror de beste, misschien wel enige omschrijving van wat zich in die 100 dagen in Rwanda heeft afgespeeld. Daar met een boog omheen lopen heeft iets opportunistisch. Je kunt wijzen op het feit dat iemand zich niet liet meeslepen door de massa en daar hoop uit putten, maar de grote vraag blijft, ook na het zien van Hotel Rwanda, hoe die massa in beweging kon komen, en waarom de waanzin zo blind en bloeddorstig was.
George geeft wel aanzetten tot antwoorden . Zo begint de film veelzeggend met het volgende radiobericht: 'Mensen vragen me wel eens, waarde luisteraars, waarom ik alle Tutsi's toch zo haat. Ik zeg dan: kijk naar onze geschiedenis. The Tutsi's waren collaborateurs voor de Belgische kolonisten. Ze stalen Hutu-land. Sloegen ons met zwepen. Nu zijn ze teruggekomen , die Tutsi rebellen. Het zijn kakkerlakken, moordenaars. Rwanda is Hutu-land. Wij zijn de meerderheid, wij zullen de Tutsi-plaag vermorzelen en de RPF- rebellen uitroeien. Dit is RTLM Hutu Power Radio. Wees waakzaam. Houdt uw buren in de gaten.'
Daarmee is de kijker gelijk op de hoogte van de gespannen geschiedenis van beide bevolkingsgroepen. En van de opzwepende rol van de RTLM, het radiostation dat als een onzichtbare ophitser de slachtpartij regisseerde.
De overige verklaringen voor de slachting, zo suggereert George, moeten vooral in het falende beleid van het Westen worden gezocht. Het was immers de Belgische overheerser die begin 20ste eeuw, vanuit een verdeel-en-heers tactiek , de Rwandese bevolking in Hutu's en Tutsi's verdeelde. En het waren de VN en Amerika die weigerden in te grijpen.
'We zijn hier als vredebewakers, niet als vredestichters,' zegt kolonel Oliver (Nick Nolte), als hij Paul Rusesabagina moet uitleggen dat zijn VN-soldaten niet mogen schieten. En later, als alleen de blanke hotelgasten worden geëvacueerd en Oliver van schaamte niet weet hoe hij zijn vriend moet vertellen dat de Rwandezen aan hun lot worden overgelaten: 'Jullie zijn stront. Het Westen, de supermachten... we vinden dat jullie stront zijn. Je bent niet eens een nikker, Paul. Je bent een Afrikaan.'
Het personage van Kolonel Oliver is gebaseerd op de Canadese VN-generaal Roméo Dallaire, die na de oorlog in een suïcidale depressie belandde omdat hij ervan overtuigd was dat hij het moorden in een vroeg stadium had kunnen stoppen , maar dat van de politiek niet mocht. De scherpe kritiek op het Westen, dat heel nadrukkelijk de andere kant opkeek toen een hele bevolkingsgroep werd afgeslacht, is zeker terecht, maar geen verklaring voor de bloeddorstige wellust waarmee de Hutu's hun buren te lijf gingen. Of voor de moordzuchtige roes, die liefst 100 dagen aanhield.
Hotel Rwanda is een aangrijpend en vaak ijzingwekkend spannend verhaal over een Hutu die zich níet liet meeslepen door een dolgedraaide massa; de film over al die Hutu's die zich wél lieten meeslepen moet nog gemaakt worden.