Vier minuten echte cinema

Kurosawa: The Last Emperor

Rick de Gier ,

Wanneer serieuze filmmakers naar hun voorbeelden wordt gevraagd, duiken bepaalde namen steevast op: Bergman, Fellini, Tarkovski, Kurosawa. Over die laatste maakte de Britse regisseur Alex Cox de documentaire Kurosawa: The Last Emperor.

Behalve intimi en directe medewerkers vond Cox bekende vakgenoten als Francis Ford Coppola, John Woo, Paul Verhoeven en Bernardo Bertolucci bereid om uit te leggen waarom zij schatplichtig menen te zijn aan de in 1998 overleden meester van de Japanse cinema.

Dat Akira Kurosawa in het Westen nog altijd zo wordt gewaardeerd, is wel begrijpelijk; hij was de eerste Japanse filmmaker die internationaal doorbrak, niet in de laatste plaats omdat zijn films talloze voor 'ons' herkenbare elementen bevatten.

Kurosawa, van oorsprong kunstschilder, was van jongs af aan gefascineerd door Westerse kunst, literatuur en tradities en modelleerde veel van zijn (vroege) protagonisten duidelijk naar personages uit Amerikaanse films: kloeke loners die het opnemen tegen kwade machten, zoals de zeven samoerai uit zijn bekendste werk Shichinin no samurai uit 1954 (volgens de bezoekers van de site ImdB de op zeven na beste film aller tijden).

Kurosawa's spetterende stijl sprak de Amerikanen op hun beurt weer zo aan, dat er al snel een Hollywood-remake verscheen: The Magnificant Seven. Het zou niet de laatste keer zijn dat een grote Amerikaanse productie rechtstreeks op een film van Kurosawa werd gebaseerd. Zo werd zijn Yojimbo (1961 ) A fistful of Dollars, terwijl Kakukshi toride no san akunin (The Hidden Fortress, '58) onmiskenbaar als inspiratie diende voor George Lucas' Star Wars.

Vanaf het moment dat Kurosawa's introspectieve meesterwerk Rashomon in 1951 de hoofdprijs won op het filmfestival van Venetië, oogstte de cineast succes bij een enorm publiek, maar de Japanse producenten van wie hij afhankelijk was, bekeken zijn werk met enige achterdocht. Het was hun een raadsel waarom hij zo nodig schrijvers als Dostojevski en Shakespeare naar de Japanse cinema moest vertalen, en zijn relatief veilige samoerai-films moest afwisselen met experimentele waagstukken.

Halverwege de jaren zestig raakte het geduld van de geldschieters op en lukte het Kurosawa ondanks aanhoudend internationaal succes amper nog om een nieuwe productie van de grond te krijgen. Toen zijn eerste film in jaren, Dodesukaden uit 1970, in eigen land unaniem werd afgekraakt, raakte Kurosawa zo in de put dat hij een zelfmoordpoging ondernam.

Voor zijn volgende film moest hij uitwijken naar Rusland en toen hij daarna weer zes jaar zonder werk zat, boden bewonderaars Francis Coppola en George Lucas aan een volgend project te financieren. In 1985 maakte Kurosawa met Frans geld volgens velen zijn meesterwerk, Ran, een adaptatie van Shakespeares King Lear naar middeleeuws Japan.

Pas toen hij in 1989 een Oscar voor zijn gehele oeuvre ontving, viel het kwartje bij de Japanse producenten en kon Kurosawa weer maken wat hij wilde. Dat leverde op bejaarde leeftijd nog drie persoonlijke films op, die in het buitenland nog maar weinig aandacht genereerden. Maar tegen die tijd maakte 'de keizer' zich geen illusies meer. In eigen woorden: 'In al mijn films zitten misschien drie of hooguit vier minuten echte cinema.'