Enter the Void van Gaspar Noé werd in Cannes onthaald op boegeroep én een staande ovatie. Noé: ‘Het hoort bij het spel. Mensen in Cannes gedragen zich soms alsof ze naar een voetbalwedstrijd gaan. Het is een gekkenhuis.’

De titelsequentie van Enter the Void verraadt het al: dit wordt geen gewone film. Enorme, beeldvullende letters schieten voorbij. Het beeld flikkert, de namen staan over elkaar, door elkaar. Japanse tekens nemen het over. En de hele tijd klinkt er een dreunende housebeat. Wie precies verantwoordelijk was voor wat – toch meestal de functie van de credits – is onmogelijk te volgen. Welkom in de wereld van Gaspar Noé.

Enter the Void is net als de titelsequentie een aanslag op de zintuigen. Het verhaal is tamelijk simpel: broer en zus zien elkaar, nadat ze jaren van elkaar gescheiden zijn geweest, terug in Tokio. Jim is een drugsdealertje, Linda een paaldanseres. Jim wordt al snel in de film doodgeschoten, maar verdwijnt niet uit het verhaal. Als een geest zweeft hij door Linda’s leven. De camera ziet wat hij ziet.

Juist in de camerastandpunten ligt de grote kracht van Enter the Void. Eerst zien we wat Jim ziet (en als drugsverslaafde is dat nogal wat), en dan zweven we met zijn geest mee door Tokio. En nooit staat de camera stil. Hij draait om alles en iedereen heen. Op het misselijkmakende af.



Enfant terrible

Enter the Void werd in Cannes onthaald op boegeroep én een staande ovatie. Een reactie die Noé (1963) niet vreemd is. Ook zijn twee eerdere films, Seul contre tous (1998) en Irréversible (2002), kennen uitgesproken voor- en tegenstanders. Tijdens de wereldpremière van Irréversible in 2002 verlieten meer dan 200 mensen de zaal tijdens een minutenlang in beeld gebrachte anale verkrachting van een vrouw, gespeeld door Monica Bellucci.

De stemming in de zaal was agressief. Opgewonden toeschouwers schreeuwden naar Noé, die in de zaal aanwezig was, dat hij een hond was en dat ze met hem hetzelfde zouden doen als hij in de film met Bellucci had gedaan. Noé, provocateur en enfant terrible van de Franse cinema, hoorde het glimlachend aan.

Jaren later moet Noé – zwart lederen jack, priemogen, druipsnor – opnieuw glimlachen als hij eraan terugdenkt. ‘Het hoort bij het spel. Mensen in Cannes gedragen zich soms alsof ze naar een voetbalwedstrijd gaan. Alle recensenten komen daar om te schreeuwen. Alcohol vloeit. Het is een gekkenhuis.’

De meningen over Enter the Void waren verdeeld. Waarom zouden we 155 minuten lang moeten kijken naar de neonhel van de hoofdpersonages? Noé: ‘Deze twee kids zijn terechtgekomen in een enorme flipperkast en die flipperkast maakt het geen bal uit welke kant ze allemaal opstuiteren.’

U wel?
‘Ja. Ik ken kinderen als Jim en Linda. Iemand in Cannes vroeg me waarom ik een film wilde maken over losers. Ik denk helemaal niet dat ze losers zijn. Zelf vinden ze waarschijnlijk dat ze winners zijn. Al valt dat misschien een beetje tegen. Haha.’

Waarom Tokio?
‘Dat is mijn favoriete stad. Je houdt ervan of je haat het. Zonder vrienden daar verdwaal je meteen. En je kan niemand om hulp vragen , want niemand spreekt Engels. Een heel lastige stad voor buitenstaanders. Wist je dat er tot de Tweede Wereldoorlog geen openbare kaarten van de stad waren. Omdat de vijand dan niet wist waar ze waren en waar ze heen moesten. Alleen de burgemeester van de stad had een kaart.’

U bent wel een buitenstaander die naar binnen kijkt.
‘Ik spreek zelf geen Japans, dus het zou voor mij onmogelijk zijn om Japanse kids te regisseren. Ik zou me dan volledig moeten overgeven aan Japanse assistenten, en daar had ik geen zin in. Bovendien was het commercieel gezien al een hele klus om deze film te produceren, maar in het Japans was het nog veel moeilijker geweest. En dus werden het twee Amerikaanse kids die verdwaald zijn in Tokio, in het leven.’

De beeldtaal van Enter the Void is compleet nieuw. Wat wilde u onderzoeken in de film?
‘Ik wilde een hallucinatoire film maken. Als je dope rookt zie je dingen die je bijna nooit op het scherm ziet. Toen ik een jaar of twintig was heb ik veel gebruikt, en ik wilde zo’n geestesgesteldheid reproduceren. Sommige grote films hebben het al eerder geprobeerd. Ken Russell in Altered States bijvoorbeeld, en Kubrick, aan het einde van 2001: A Space Odyssey.’

De psychedelische beelden aan het eind van die film worden wel omschreven als de ultieme visuele LSDtrip. Was het eigenlijk wel zo bedoeld?
‘Ja, zeker wel. Maar het grappige is dat Kubrick zelf geen drugs gebruikte. En juist hij maakt een van de meest psychedelische scènes uit de filmgeschiedenis.'

Hoe heeft u de effecten gemaakt, het lijkt wel alsof we midden in een lichaam zitten?

‘Welke?’

Die aan het begin. Tijdens de DMT-trip van Jim.

‘Die zijn gemaakt door een bedrijfje dat buf heet. Ik had veel visuele referenties. Foto’s, schilderijen, muziekvideo’s. Ik heb DMT gekozen, omdat dat een heel visuele drug is. Veel pillen en drugs geven je wel bepaalde gevoelens en inzichten, maar zijn niet erg visueel. DMT wel.’



U heeft ook DMT gebruikt?

‘Eén keer, toen ik nog jong was. Ik deed heel veel paddo’s toen ik een jaar of achttien was, maar gebruik al heel lang niet meer. Ja, wodka. Ook een hard drug als je het mij vraagt, want soms kan ik me niets herinneren van wat ik gedaan heb. Hoor ik dat ik de hele nacht met mensen heb gepraat en heb ik geen idee wat ik allemaal gezegd heb. Haha.’

Die geestesgesteldheid wilde u op beeld vangen. Waarom?
‘Je wilt als kijker toch dingen zien die je nog nooit gezien hebt. Als regisseur met een beetje eigenwaarde moet dat toch de grootste opdracht zijn. Ergens heen gaan waar nog niemand geweest is. Ik word gek van de meeste films die nu gemaakt worden. Zelfde acteurs, zelfde dialogen, zelfde muziek. Als ik al naar een film kijk is dat vanwege de beeldtaal. Lars von Trier blijft interessant, omdat ’ie met film speelt. En heb je Palindromes gezien, van Todd Solondz? Die heb ik wel tien keer gezien. Hij liet verschillende acteurs hetzelfde personage spelen en dat was zo grappig. Een briljant idee, elke keer ontdek je wat nieuws. Ik weet zeker dat er nog wel honderd mindblowing manieren zijn om een verhaal te vertellen die nog niet zijn onderzocht.’