Om het troosteloze leven in de Waalse industriestad Seraing in de vingers te krijgen ging debuterend regisseur Martijn Maria Smits er een jaar wonen. ‘Het is niet alleen maar grijs wat je te zien krijgt.’

Vier jaar geleden studeerde Martijn Maria Smits (32) af aan de Nederlandse Film en Televisie Academie, op 2 september gaat zijn eerste speelfilm in première: C’est déjà l’été. Een onder de huid kruipend, deprimerend portret van een totaal langs elkaar heen levend gezin bestaand uit vader Jean (gescheiden en net werkloos geworden), zijn achttienjarige dochter Marie (moeder van een baby , de vader zit in de gevangenis) en z’n zoon van dertien: Benjamin.


En dan wonen ze ook nog in Seraing, het Belgische stadje in de provincie Luik waaruit de industrie steeds verder wegtrekt, met alle maatschappelijke problemen van dien.

Jean is rusteloos en zwerft met zijn busje van café naar café. Marie doet nog graag jonge meisjesdingen en daarbij staat haar kind haar in de weg. En Benjamin, de aandoenlijke bijna-puber, valt tussen wal en schip. Hij lijkt de enige die nog enigszins in staat is om om een ander te geven, past steeds weer op de baby en geeft z’n vader ‘s ochtends een kus. Maar Benjamin krijgt van niemand iets terug en zoekt zijn heil bij eveneens spijbelende vriendjes, nepwapens en gestolen brommers.

Wat de film extra pijnlijk maakt is de realistische stijl. Smits – afgestudeerd als documentairemaker met een liefde voor industriële omgevingen – werkt bij voorkeur met ‘gewone mensen’ in plaats van acteurs, die hij vervolgens laat tobben in bestaande interieurs en cafés vol echte stamgasten. Zo wordt in C’est déjà l’été alleen vader Jean door een professionele acteur gespeeld ( Patrick Descamps). Marie (Julie Anson) nam haar eigen kind mee naar de set, Benjamin (Benjamin Willem) vond Smits op een school voor moeilijk lerende kinderen.

Jij maakt geen films om te amuseren.
‘Nee , aansturen op hard gelach of spontane huilbuien doe ik niet. Ik wil kijkers terecht laten komen in een wereld die ze normaal niet zien en probeer hun een wringend gevoel te geven, iets wat ze meedragen in hun buik als ze de zaal verlaten.’

Waarom?
‘Tja, eh... Dat is een moeilijke vraag. Er zijn mensen die roepen dat het leven prachtig en mooi is, en dat vind ik prima, maar zij hebben geluk. Veel anderen hebben dat geluk niet, en die zie je in C’est déjà l’été. Het is een hedendaags portret van mensen die worstelen met armoede en voedselbonnen, zonder zicht op verandering.’

Als een soort les?
‘Nee, het klinkt nu misschien alsof ik de wereld wil verbeteren en dat is niet zo. Althans, zo bedoel ik het niet. Als je geluk hebt , ben je bang het weer kwijt te raken en daarom ga je het misschien beschermen. Terwijl je het ook een ander zou moeten kunnen gunnen. Pff, hoe meer ik erover zeg, hoe verder ik verdwaal.’

Want geluk is niet iets wat je weg kunt geven of eerlijk verdelen.
‘Nou, het is in elk geval jammer als het hebben ervan ertoe leidt dat je je afsluit voor zij die zonder zitten. Al was het maar omdat dingen als eenzaamheid, een tekort aan liefde ervaren en moeite hebben met het waarmaken van dromen, universeel zijn; die beperken zich niet tot een bepaald slag mensen. Dus spreek ik het publiek daar graag aan, op die gemene deler.’

Zodat je wel geraakt móet worden, ook al staat je eigen situatie mijlenver af van de personages in C’est déjà l’été.
‘Ja. Ik vertel daarom ook weinig in m’n films, je moet als kijker zelf moeite doen. Dat geeft mensen bovendien de ruimte hun persoonlijke gevoelens erin kwijt te kunnen, het opent ogen.’

Spreekt hier de man die als documentairemaker is opgeleid?
‘Ergens wel ja. Documentaires proberen iets duidelijk te maken. Dat wil ik ook, maar zonder informatie door je strot te duwen. Een documentairerealiteit als achtergrond, waaraan je fictie toevoegt om je eigen hart in het verhaal kwijt te kunnen; dat is een vorm waarin ik mezelf verder wil doortrekken.

C’est déjà l’été toont in zekere zin een haast politiek beeld, omdat het de gevolgen laat zien van de werkloosheid die wordt veroorzaakt door al die sluitende fabrieken. Maar het is wat mij betreft niet alleen maar grijs wat je te zien krijgt. De titel – het is al zomer – geeft aan dat betere tijden niet altijd op onbereikbare afstand zijn . Maar soms is er iets heftigs, iets ergs voor nodig om je uit een roes van negativiteit te wekken, te laten zien dat het niet altijd de anderen zijn die geluk hebben en jij nooit. Het werkt voor mij dus twee kanten op; ik wil wat zeggen over en tegen de mensen zoals je ze in de film ziet, en zij die er vanuit een meer luxe situatie naar kunnen kijken.’

Waarom bekommert een Brabantse jongen zich zo om die Waalse problematiek?
‘Ik ben opgegroeid in Prinsenbeek en dan is België niet heel ver weg. Bovendien heb ik in Antwerpen een paar jaar fotografie en audiovisuele kunsten gestudeerd; mijn school lag om de hoek waar de dokwerkers zich verzamelden in afwachting van werk . Die plek heb ik gebruikt in mijn korte film Anvers. Als ik in Nederland iets zou maken wat zich afspeelt in probleemwijken moet ik al snel denken aan Flodder, het is voor mij moeilijker om dat serieus te krijgen. Los daarvan werk ik graag in België, het gaat er vriendelijker aan toe dan hier. Maar misschien ligt dat aan mezelf; ben ik daar als buitenstaander een liever mens.’

Voor C’est déjà l’été ben je in Seraing gaan wonen.

‘Ja, bij elkaar een jaar, waaronder een paar maanden samen met scenarioschrijver Bastiaan Kroeger. Zijn Frans is beter, dus hij haalde veel informatie uit plaatselijke krantjes. Verder liepen we over straat, gingen naar cafés, spraken met de mensen die we tegenkwamen. Method writing noem ik dat, je volzuigen met de plek waarover je iets wilt vertellen.’

Om vervolgens aan argeloze burgers te vragen: wil jij je treurige leven voor mijn camera naspelen?
‘Iets genuanceerder dan dat, maar, ja, zoiets is het wel. Alleen de vaderrol wordt door een echte acteur gespeeld, daar konden we niemand voor vinden. Het dragen van de pijn van zo’n leven is al erg genoeg.’



Maar hoe gaat het na de opnamen met zo’n jongetje als Benjamin, dat voor een deel zijn eigen ongeluk verbeeldt?
‘De laatste keer dat ik hem sprak ging het goed, hij heeft meer contact met zijn vader gekregen. Maar het is waar , een maand lang bekommert zo’n filmcrew zich om hem en is ’ie de man, en dan gaan wij weg en blijft hij achter.
Dat wordt dan ook het onderwerp van m’ n volgende film, die zich afspeelt in Buenos Aires. Daarin volgen we een meisje dat vuilnis verzamelt om te verkopen, maar zij besluit op een dag niet meer met ons mee te werken. Fictie slaat dan om in documentair, want wat is de rol van de regisseur eigenlijk, waar zadel je iemand mee op door hem of haar in je film te vragen? Dat wil ik nader onderzoeken.’