Wie denkt dat festivalprogrammeurs de bioscoopzaal nooit verlaten, heeft het mis. Op zoek naar onbekend talent trok IFFR-veteraan Gertjan Zuilhof een klein halfjaar dwars door Afrika, een onderbelicht continent op internationale festivals. Rotterdam haalt de schade in met een uitvoerig programma.

Vijf maanden speuren in Afrika, dat klinkt als een Kuifje-avontuur.
Gertjan Zuilhof: ‘Ja, zo voelde het ook wel. Het idee was om echt die landen te bezoeken die het minst vertegenwoordigd zijn op festivals. Plekken die nooit eerder door programmeurs zijn bezocht, dus in die zin kon ik niet weten wat me te wachten stond. Ik vertrouwde er wel op dat ik filmmakers zou tegenkomen, maar voor een festival is het natuurlijk van belang dat je kwaliteit aantreft, of in ieder geval talent waar in kan worden geïnvesteerd. Er was een reële kans dat ik met onvoldoende materiaal zou terugkeren. Om dat te voorkomen besloten we er een bijzonder project aan vast te koppelen: we vroegen twaalf internationale filmmakers mee op reis te gaan en ter plekke een film te maken van de ervaring. In principe bezocht ik steeds een nieuw land met een andere filmmaker.’



U kon onmogelijk heel Afrika bezoeken, hoe maakte u een selectie?
‘ Wat er in West-Afrika gebeurt is vrij bekend, omdat daar veel Franse instellingen zitten, en in Zuid-Afrika bestaat een gevestigde filmindustrie, dus dan houd je Oost- en Midden-Afrika over. Natuurlijk was het logistiek veel geregel, maar ik heb de keuze in de eerste plaats overgelaten aan de meereizende filmmakers. Die kwamen ook allemaal voor het eerst in Afrika, maar hadden soms al ergens een contact, wat de keuze dan mede bepaalde.’

Is het iedereen gelukt ter plekke iets moois te maken?
‘Ja, er moest natuurlijk enorm worden geïmproviseerd, maar alle makers hebben een echte film afgeleverd, gemiddeld van hoog niveau. De opdracht was een film van minstens een kwartier, maar sommigen werden zo geïnspireerd of uitgedaagd door de omgeving en de mensen die ze ontmoetten, dat ze een productie van speelfilmlengte wisten te maken. Dat hing ook wel samen met de fondsen die ze zelf hadden aangeboord; wij konden ze een startbudget bieden, maar sommigen wisten in hun eigen land nog een volledig speelfilmbudget bij elkaar te sprokkelen.’

In hoeverre was u voorbereid op wat u lokaal zou aantreffen?
‘Dit was mijn eerste bezoek aan Afrika, maar in een overmoedige bui heb ik wel eens gezegd dat ik elke Afrikaanse film heb gezien die buiten het continent is vertoond. Een tikje overdreven misschien, maar ik werk al twintig jaar voor het Hubert Bals Fonds en reis alle grote internationale festivals af, dus dan krijg je wel een idee van wat er naar buiten komt. Van die Afrikaanse films had ik de indruk gekregen dat er een soort onderliggende Afrikaanse cultuur bestaat die over grenzen heen gaat, en dat bleek wel te kloppen. Echt grote verrassingen waren er in die zin niet.’

Viel het niveau u mee?
‘Nee , eigenlijk niet. Met het merendeel van de films die ik zag en de filmmakers die ik ontmoette, kun je als festival niet zoveel. Maar dat is begrijpelijk: in veel van die landen is een slechte infrastructuur, er zijn geen bioscopen, laat staan filmopleidingen. Meestal ziet de landelijke politiek er ook totaal geen nut in om zoiets te stimuleren. Als aspirant filmmaker uit Oeganda word je min of meer gedwongen om uit te wijken naar Kenia, om maar wat te noemen. Het beste werk heb ik uiteindelijk aangetroffen onder videokunstenaars, die maken vaak dingen die je zo in een galerie in New York of Parijs zou kunnen vertonen. Verder zie je vooral veel imitaties van de soapfilms uit Nollywood, de succesvolle filmindustrie in Nigeria. Snel en goedkoop geproduceerde melodrama’s zijn dat, die massaal op dvd worden geperst en in heel Afrika op de markt liggen.’



Dringt Hollywood daar niet door?
‘Jawel, Amerikaanse dvd’s vind je ook op elke markt, maar die hebben toch minder invloed op filmmakers. De Nollywoodfilms bieden een model dat overal valt na te maken, ook met heel beperkte middelen.’

Is kwaliteit altijd universeel herkenbaar, of twijfelt u wel eens?
‘Natuurlijk ga je als programmeur zo professioneel mogelijk te werk, vanuit een ruime ervaring , maar uiteindelijk kijk je toch vooral of een film je persoonlijk aanspreekt. Als er niets bij zit waar je zelf enthousiast van raakt, kun je er ook professioneel weinig mee. Daarbij is persoonlijk contact met filmmakers trouwens erg belangrijk; misschien heeft iemand nog geen overtuigend werk geleverd, maar blijkt in de omgang wel degelijk dat er talent aanwezig moet zijn.’

Wat verwacht u in de nabije toekomst van de Afrikaanse cinema?
‘De laatste jaren draaiden er in Rotterdam veel interessante Aziatische films die heel goedkoop in elkaar waren gezet, met een digitale camera en een eenvoudig montageprogramma op een laptop. Die ontwikkeling zal ongetwijfeld ook in Afrika gaan plaatsvinden. De technische ontwikkeling staat daar ook niet stil, het is heus niet zo dat ze in de grote steden nog op kamelen rijden of zo. Een interessant fenomeen is de Afrikaanse hiphopcultuur, die erg populair is. Daar worden ook massaal videoclips bij gemaakt, meestal door onervaren jongeren die zichzelf al experimenterend het vak aanleren. Veel grote talenten die ik heb ontmoet zijn begonnen als clipmaker.’