De jonge Deense filmmaker Janus Metz gaat in Armadillo met het Deense leger mee op patrouille in Afghanistan. En belandt in verschillende vuurgevechten. ‘Ik was bang, maar niet zo dat je in je broek piest van angst.'

Er waren maar weinig zogenaamde buzzfilms dit jaar in Cannes, en een van die buzzfilms was geen speelfilm, maar een documentaire. Het Deense Armadillo, waarin een groep jonge Deense soldaten in Afghanistan wordt gevolgd, was een film die je gezien moest hebben. De film plaatst je midden tussen de soldaten. Je ziet wat zij zien, en staat op een gegeven moment dan ook oog in oog met de Taliban.

Regisseur Janus Metz (35) kreeg voor zijn film de Grand Prix de la Semaine de la Critique en begon daarna aan een succesreis langs de grote festivals. We spreken elkaar in Toronto.

Hoe kwam je op het idee voor de film?
Metz: ‘Het begon als een zesdelige tv-serie, waarin zes verschillende makers werd gevraagd een korte documentaire te maken over de oorlog in Afghanistan. Het moesten persoonlijke films worden, zodat mensen zich weer betrokken zouden voelen bij het feit dat Denemarken in oorlog is. Ik accepteerde, omdat het me een aardig tussendoortje leek. Maar al snel bleek dat de producers van de serie unieke toegang tot de Deense troepen hadden weten te regelen. We mochten met de militairen mee naar Afghanistan en konden bij hun in het Deense kamp Armadillo blijven. Dat veranderde de zaak, want zoveel toegang had nog geen enkele filmmaker gekregen, ook internationaal niet. Ik voelde me bijna verplicht om er een lange film van te maken.’

Hoe hadden de producers die openheid voor elkaar gekregen?
‘Een kwestie van timing, denk ik. Het Deense leger had behoefte aan openheid, juist omdat ze van alle kanten onder vuur lagen omdat ze zo geheimzinnig deden over Afghanistan. De legerleiding vond ook dat er een te groot verschil was tussen hoe de militairen hun aanwezigheid in Afghanistan beleefden, namelijk als een echte oorlog, en hoe de politici in Denemarken erover spraken, alsof de soldaten daar scholen bouwden en vrede kwamen brengen.’

Hoe benaderde je de soldaten die we in de film volgen?
‘Ik vertelde ze dat ik een film over de oorlog wilde maken, gezien door hun ogen. En dat ik bereid was om mezelf en de cameraman aan de zelfde gevaren bloot te stellen als zij.’

Betekende dat dat jullie ook een van hen werden?
‘Dat is het grote gevaar van alle oorlogsdocumentaires. Dat de filmmaker verblind wordt vanwege een gevoel van broederschap en kampmentaliteit.’

En …? Hoe was dat voor jou?
‘Wel, ik heb met mijn cameraman afgesproken dat we regelmatig weg zouden gaan uit het kamp, zodat we kritisch konden blijven staan tegenover waar we mee bezig waren. Het oorspronkelijke plan voor de tv-serie was dat we één patrouille zouden volgen, maar uiteindelijk volgen we de groep over een periode van zes maanden. En dat was maar goed ook, want niet op elke patrouille gebeurt er wat. We zijn uiteindelijk op zo’n 20-25 patrouilles mee geweest. We filmden meestal met twee camera’s, en toen we wat beter ingespeeld raakten op de soldaten, ging de cameraman ook wel eens alleen mee. Ik ben in totaal bij zes, zeven vuurgevechten betrokken geweest, de cameraman bij een stuk of tien.’

Droegen jullie wapens tijdens de patrouilles?
‘Nee, ik wilde niet dat de soldaten mij zouden kunnen vragen deel te nemen aan het gevecht. Het was heel belangrijk om ons te blijven realiseren dat we daar waren om te filmen, niet om te vechten. Daar komt nog bij dat ik mezelf niet vertrouw met een geweer. Ik zou zo de verkeerde kunnen neerschieten. Ik droeg wel camouflagekleding, want volgens mij hebben de Taliban liever een filmmaker dan een soldaat. Die zijn meer waard voor ze.’

Hoe voelt dat, rondlopen waar de kogels om je oren vliegen?
‘Ik was bang, maar niet zo dat je in je broek piest van angst. Hoewel sommige soldaten dat wel overkwam. Toch is de eerste reactie: gewoon je werk doen. Voor ons was dat blijven filmen, voor de soldaten was het terugschieten.’

Voel je je op dat moment niet heel klein en kwetsbaar, omdat je leven in hun handen ligt?
‘Vlak bij het kamp ligt een brug, waar ik regelmatig overheen moest. Op een dag werd de brug door de Taliban beschoten. Die brug werd al snel gecleard, want als de Taliban aanvallen zijn ze ook meteen weer weg, omdat ze niet willen dat hun posities worden gebombardeerd. Een dag eerder was ik nog in mijn eentje die brug overgestoken, maar toen durfde ik het niet meer. Ik wist dat er niets ging gebeuren, maar ik kon het niet alleen. Ik heb me bij twee andere soldaten aangesloten en toen was het geen probleem meer. Samen voel je je toch sterker, en je houdt je ook groot voor de ander. Zonder dat groepsgevoel zou daar alles uit elkaar vallen.’

En tijdens de gevechten, word je dan bevangen door een adrenaline rush, of zelfs blood rush?
‘Ja. In zo’n situatie krijg je wel een kick. Maar terug in het kamp denk je: What the fuck! en ’s nachts kon ik er niet van slapen . Ik kan me een week herinneren met verschillende incidenten; een patrouille van tien uur, vier of vijf vuurgevechten. Zoiets sloopt je.’

Heb je psychiatrische hulp gehad?
‘Nee, maar ik had het denk ik wel nodig. De cameraman en ik gebruikten elkaar om ons af te reageren. De meeste soldaten overleefden door op slot te gaan en geen vragen meer te stellen. Maar dat kon ik niet doen, want als filmmaker moest ik mijn emotionele gereedschap intact houden. Het moeilijkst waren voor mij uiteindelijk niet de vuurgevechten , maar me zelf open blijven stellen, zodat ik kon omgaan met mensen die zich eigenlijk al helemaal hadden afgesloten. Ik kon daar natuurlijk wel met de legerpsycholoog over praten, maar daar had ik niet zo’n zin in.’

Je vertrouwde hem niet?
‘Eerlijk gezegd, niet, nee.’

Begrijpelijk, want hij moet ook weer aan iemand rapporteren, maar dat roept wel de vraag op, wat hebben deze ervaringen met je gedaan?
‘Ik heb geen posttraumatische stress-stoornis opgelopen, denk ik, maar ik voel nu, een jaar na de opnamen, wel iets van een reactie. En ik denk niet alleen een reactie op de gebeurtenissen in Afghanistan, ook op de hype die na de film is ontstaan , het praten met journalisten, omgaan met de media…’

Dat laatste gaat over je imago, het eerste over je leven. Is je imago belangrijker dan je leven?
‘Nee, dat is te simpel. Neem dit interview, ik moet toch weer terug naar de ervaringen van toen, terug naar de heart of darkness.’

Dus jij hebt je ook op een bepaalde manier afgesloten…
‘Ja, dat klopt wel. Om de boodschap te kunnen uitdragen. En omdat ik, toen de film uitkwam geen interviews over mezelf wilde geven. Ik haat films die over de makers gaan. De discussie moest gaan over de film, niet over hoe ik me voelde terwijl ik de film maakte. En daarom heb ik dat gevoel afgesloten toen ik over de film praatte. En nu, een jaar later, beginnen die gevoelens me meer aan te grijpen dan toen ik net uit Afghanistan kwam. Nu krijg ik nachtmerries.’

Daarom willen journalisten weten wat jij hebt meegemaakt, omdat dat lijkt op de ervaringen van de soldaten.
‘Dat wilde ik ook met de film. Mezelf in hun schoenen plaatsen, zodat ik kon laten zien wat zij daar meemaken.’

Is de film al uitgebracht in Denemarken?
‘Ja, hij heeft al met veel succes gedraaid in de bioscopen. En de kranten sprongen er bovenop. Met koppen als: Armadillo is een aardbeving voor het Deense zelfbeeld. En: Nu zien we wat we nooit mochten zien in Afghanistan.’

Waar wonden ze zich het meest over op?
‘Over het doodschieten van die vijf Taliban-strijders in de greppel. Dat lag bij de soldaten ook het gevoeligst. Die wilden niet dat ik ze zou filmen terwijl ze onderling discussieerden over de vraag of ze die strijders nou hadden geliquideerd of niet, wat sommige van hun in de debriefing hadden gezegd.’

Wat denk jij?

‘Ik weet het niet. Ik was er niet bij.’

Je filmde het!
‘Nee, alleen mijn cameraman was mee die keer. En er waren camera’s op de helmen van enkele soldaten. Maar niet op de helmen van de drie soldaten die hebben geschoten. Tegen hun loopt overigens nog steeds een onderzoek. Maar weet je, dat vind ik er juist zo interessant aan, die drie jongens moesten in een fractie van een seconde beslissen. Die lopen naar die greppel, waarvan ze weten dat zich daar Taliban verborgen houden, en voelen vanalles tegelijk: angst, adrenaline, blood rush. Ze hebben het al die tijd gehad over de Taliban en dan eindelijk staan ze tegenover elkaar. In die greppel raakt de film, wat mij betreft, aan de grote mythologieën van onze cultuur. Daar gaat het over de zondeval, het verlies van onschuld, de perceptie van de werkelijkheid, onze opvattingen over beschaafd versus barbaars.’