In ‘De fantasten’ verbindt Ian Buruma de complexe levens van Himmlers masseur Felix Kersten, spionne Kawashima Yoshiko en Jodenverrader Friedrich Weinreb met elkaar.

Dat het voor de hand lag dat Ian Buruma (1951) ooit (uitvoeriger) zou schrijven over de drie wonderlijke figuren wier levensverhalen hij in zijn nieuwe boek, De fantasten, met elkaar vervlecht, is misschien veel gezegd. Maar dat je het achteraf had kunnen zien aankomen, is wel zeker.

‘Vanaf dat ik vrij klein was,’ vertelde Buruma in 2013 in Trouw over zijn fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog, ‘heb ik uitvoerig alles gehoord wat mijn vader zich kon herinneren over zijn ervaringen in de oorlog. Net als veel mensen van mijn generatie was ik geïnteresseerd in die verhalen.’ Omdat hij geluk had gehad dat drama niet mee te hebben gemaakt, niet ‘getest’ was door een oorlog ook.

De belevenissen van die vader, Leo Buruma, die als dwangarbeider de bombardementen op Berlijn meemaakte, ternauwernood aan die vuurzee én executie door Russische soldaten ontsnapte, om zich als rechtenstudent vervolgens doodleuk te onderwerpen aan de ontgroeningsvernederingen van het Utrechtse studentencorps, verwerkte hij in 1945: biografie van een jaar (2013); een veelal op getuigenverslagen gebaseerde studie over wat je de donkerder grijstinten in het bevrijdingsverhaal zou kunnen noemen.

En ben je iemand die, zoals Buruma, het beeld van de oorlog als een tijdperk van koene verzetshelden en diabolische collaborateurs wantrouwt (en bovendien is opgegroeid in ‘zijn’ Den Haag), dan kun je eigenlijk nauwelijks om Friedrich Weinreb (1910-1988) heen.  

De tweede geportretteerde, in de ondertitel aangeduid als ‘een Chinese prinses’, was al geen onbekende in Buruma’s oeuvre. De sinoloog en Japankenner gaf Aisin Gyoro Xianyu (1907-1948), beter bekend onder haar Japanse naam Kawashima Yoshiko, namelijk al een bijrolletje in The China Lover (2008), een roman waarin hij over een halve eeuw Japanse (cultuur)geschiedenis schreef aan de hand van het al even bizar kleurrijke levensverhaal van zangeres, actrice, journaliste en politica Yoshiko Yamaguchi (1920-2014).

Oosters Juweel

In De fantasten zijn de rollen omgedraaid en staat Yoshiko centraal. Nauwgezet wordt gereconstrueerd hoe zij werd geboren als veertiende dochter van de achtendertig kinderen van prins Su, lid van de keizerlijke familie van de Mantsjoes die China meer dan tweeënhalve eeuw bestuurde als de zogenoemde Qing-dynastie. Hoe de prinses, mogelijk omdat haar vader ervan overtuigd was dat de Japanners die heerschappij zouden helpen herstellen, haar ergens rond 1915 cadeau deed aan de ultranationalistische ronin Kawashima Naniwa, die haar officieus adopteerde. (‘Ik geef je een stuk speelgoed ten geschenke,’ schreef de prins in een begeleidend briefje. ‘Wat vind je ervan? Ik hoop dat je goed voor haar zorgt.’ Des te misselijkmakender als je weet dat Naniwa haar niet alleen onderwierp aan een militair regime, inclusief lijfstraffen, maar haar hoogstwaarschijnlijk ook misbruikte.)

En hoe het beeldschone meisje (bijnaam: ‘Oosters Juweel’) zich als spionne voor de Japanse geheime dienst onder de beau monde van Shanghai bewoog en affaires had met hooggeplaatste officieren, maar bij gelegenheid ook als man uitdoste. Het leverde haar een haast mythische status als sluwe heldin c.q. verraadster op. ‘De Mata Hari van het Oosten’ werd ze in Japanse legerkringen en in de media genoemd.

Ironisch: als ‘bewijs’ dat in maart 1948 in Bejing tot haar executie leidde, werden ook tal van zaken aangevoerd die ‘afkomstig waren uit de films, romans en verhalen die Japanse propagandisten en roddeljournalisten tijdens de oorlog – vaak ook met haar medewerking – hadden verzonnen’.

Joodse immigrant

Buruma vertelt het allemaal even sappig als genuanceerd, zorgvuldig onderscheid makend tussen feiten, waarschijnlijkheden en beweringen die domweg verifieerbaar noch falsificeerbaar zijn. Zoals hij er ook in slaagt de geschiedenis rond Weinreb, de in het huidige Lviv geboren chassidisch Joodse immigrant die Joden in Den Haag deed geloven dat hij hen tegen betaling voor deportatie kon behoeden, ‘maar een aantal van deze mensen uiteindelijk heeft verraden aan de Duitse politie’, in boeiend detail te bespreken.

Best verrassend, dat laatste, want Buruma schrijft weliswaar voor een wereldpubliek, maar in Nederland mag die geschiedenis na de uitputtende polemieken die zijn ‘affaire’ in de jaren zestig ontketende toch overbekend heten. (‘Noem de naam Weinreb en iedereen valt langzamerhand in slaap,’ aldus strijdende partij Willem Frederik Hermans in een essay. ‘Gelukkig maar dat ikzelf nu over hem uitgepraat ben.’)

Kersten ging in Berlijn in de leer bij de later raadselachtig onvindbare Chinese expert Dr. B. Ko

Maar de meeste indruk maken toch de passages over de derde hoofdpersoon, wiens werkelijk verbijsterende levensloop Buruma al decennia bezighoudt, getuige het feit dat hij er twee keer eerder een krantenartikel aan wijdde. In 1995 schreef hij in NRC Handelsblad over hem onder de kop ‘Fatsoenlijke opportunisten’, dik acht jaar later nog eens in The Guardian, als voorbeeld van de vele oplichters en ‘plausible weirdos’ die in de loop van de geschiedenis tot de achterkamertjes van de macht wisten door te dringen.

Hier opent hij het eerste hoofdstuk over hem met de memorabele zin ‘Toen Felix Kersten zich na de oorlog met zijn vrouw en drie zonen als Zweeds onderdaan in Zweden wilde vestigen, was het wel een probleem dat hij de privémasseur van Heinrich Himmler was geweest.’

Manueel therapeut

Kersten (1898-1960) , in een gegoed, Duitstalig milieu in het stadje Dorpat in Estland geboren, was een nogal lui, lekkerbekkig moederskindje dat voor weinig leek te deugen. Totdat een arts in het Finse leger waarin hij kort diende in 1918 een blik op zijn ‘grote, krachtige handen’ wierp en besloot dat die geschapen waren om te masseren. Kersten ging in Berlijn in de leer bij een later raadselachtig onvindbare Chinese expert, Dr. B. Ko, die hem inwijdde in de fijne kneepjes van de Tibetaanse massage. Waarna hij als ‘manueel therapeut’ een meer dan bloeiende kring van steenrijke patiënten – ‘hertogen, baronnen en prinsen’ – opbouwde, wat hem naast een paleisachtig landgoed in Brandenburg in 1940 inderdaad ook een plekje tussen de astrologen en andere dwaallichten in de hofhouding van de ‘massamoordenaar en Reichsführer-SS’ Himmler opleverde.

Geloofd worden en, in het verlengde daarvan, het gevaar zelf in je eigen verzinsels te gaan geloven

Een simpele, kleine collaborateur, zou je denken. Maar na de oorlog presenteerde de zelfverklaard ‘unpolitische’ Kersten zich in memoires en biografieën als een heimelijke verzetsheld. Als liefkozend ‘wonder-boeddha’ genoemde vertrouweling en biechtvader van Himmler zou hij miljoenen mensen het leven hebben gered. Door Jehova’s getuigen uit concentratiekamp Ravensbrück als ‘beschermer’ op zijn landgoed te laten werken of, in een later stadium, zijn angstwekkender patiënt ervan te overtuigen talloze Joodse gevangenen over te dragen aan het Rode Kruis. Zijn enige wapens: zijn charme, overredingskracht én het feit dat hij als enige Himmlers maagkrampen kon verhelpen.

Buruma weegt dergelijke beweringen zo zorgvuldig als de bronnen dat toelaten, vanuit de gedachte dat ook een fantast weleens deels de waarheid spreekt. (Wat soms inderdaad het geval lijkt.) Maar zéker een fabeltje was ’s mans waarschijnlijk spectaculairste claim: hij zou in 1941 op eigen houtje voorkomen hebben dat de complete Nederlandse bevolking naar Polen werd gedeporteerd. Klinkt bespottelijk?   

Verzinsels

Kersten werd lang in brede kring geloofd, zeker in Nederland zelf, waar hij overigens zowel voor al na de oorlog een tijdlang woonde, Prins Hendrik tot zijn patiënten mocht rekenen en een geestverwante vond in gebedsgenezeres Greet Hofmans, die óók een zwak voor Weinreb had. Niemand minder dan de latere premier Joop den Uyl vertaalde bijvoorbeeld zijn memoires, Klerk en beul (1948), terwijl hij twee jaar later tot Grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau werd benoemd.

Dat geloofd worden en, in het verlengde daarvan, het gevaar zelf in je eigen verzinsels te gaan geloven, voert Buruma aan als dé redenen om juist nu over zijn leugenaarstrio te willen schrijven, ‘in een tijd waarin een Hochstapler uit reality-tv-programma’s president van de Verenigde Staten kan worden, waarin essentiële informatie als “nepnieuws” wordt afgedaan en waarin veel mensen geloof hechten aan de complot- en samenzweringstheorieën die opborrelen uit de collectieve verbeelding van het internet’.

Minstens zo pregnant is dat hij opnieuw laat zien dat ‘goed’ en ‘fout’ als absolute categorieën de lading van menselijke daden en beweegredenen zelden dekken. Dat wie ‘getest’ wordt door een oorlog, die test zelden helemaal doorstaat. En dat menselijke zwakheden bovendien interessanter zijn dan onversneden heldendom, ‘misschien omdat het makkelijker is je jezelf voor te stellen als zondaar dan als heilige’.

Ian Buruma
De fantasten
Uitgeverij Atlas Contact

Oorspronkelijke titel The Collaborators

 

Vertaling Arthur Wevers

 

 

meer boekentips