De nacht van de poezie - een impressie.

Gisteravond vond de 32e Nacht van de Poëzie plaats in het vernieuwde Vredenburg, Utrecht. Wim Brands was erbij, droeg voor en schreef zijn gedachten op.

'Ik ga niet, ik word giechelig van zoveel dichters', schrijft een vriend me.

 

'En jij?'

 

Ik denk na over zijn vraag als ik in het Utrechtse Vredenburg rondloop waar ik deze zaterdagavond zal voorlezen uit mijn nieuwe dichtbundel 's Middags zwem ik in de Noordzee.
 
Ik snap zijn vraag.
 
Hoeveel poezie kan een mens verdragen op een avond?
 
Ik herinner me opeens de dichter die tijdens een eerdere Nacht van de Poezie zo blij was met zijn aanwezigheid op het podium dat hij eindeloos doorging met zijn betekenisloze zingzang.
 
Ik hoor nog het gemor.
 
Gemor dat in mijn geheugen gelukkig direct overstemd wordt door de stemmen van dichters die tijdens eerdere nachten indruk op me maakten: Judith Herzberg, Rutger Kopland, Hugo Claus, Remco Campert.
 
Want laat dat vooral duidelijk zijn: ik bewaar vooral goede herinneringen aan edities van dit instituut, vooral omdat het zo regelmatig een mooie staalkaart biedt van de Nederlandse poezie.
 
Zonder al te dogmatisch vast te stellen wat poezie ook alweer is.
 
Want dat is misschien wel de tragiek van sommige dienaren van de Nederlandse dichtkunst: dat ze zo graag uitleggen wat poezie is en wat absoluut niet.
 
Ik ben daarom ook een beetje zenuwachtig, zo vlak voor mijn optreden. Laat ik eerlijk zijn: tijdens het schrijven van mijn laatste bundel keek de poezie-politie, die ook in mij huist,  af en toe over mijn schouder mee en schudde nee.
 
Kijk, ik tuurde het afgelopen jaar noodgedwongen in een paar afgronden. Maar hoe schrijf je daarover? Diepte wilde ik niet. Diepte, ik heb het eerder gezegd, tot de mensen het niet meer willen horen zo vaak, diepte is alleen maar diepte zoals Brecht al zei, een dimensie op zichzelf. Daarom komt er ook geen licht bij.
 
Maar hoe laat je dan het licht schijnen door de scheuren in je bestaan. De veel te jong overleden Amerikaanse dichter Frank O' Hara was een van de stemmen die mij te hulp schoten. Zijn Lunchpoems heb ik als stemvork gebruikt. Zo intiem en direct mogelijk, fluisterde hij, maar blijf aan de andere kant van de straat.
 
En dat sta ik, als ik eenmaal op het podium in Vredenburg sta.
 
Over turen in een afgrond gesproken: ik zie niemand. 
 
In gedachten zie ik de toeschouwers aan de overkant staan terwijl ik lezend voorbij slenter.
 
Vriendelijk, belangstellend, geen mensen om bang voor te zijn. Wat maakt dat ik opeens ook bevrijd ben van mijn zenuwen en een van de meest confronterende gedichten uit mijn bundel voorlees alsof het een boodschappenbriefje is.
 
En misschien wordt het dat ook wel dankzij de Nacht van de Poezie: