'Het leven van Pi' heeft een volstrekt ongeloofwaardig uitgangspunt. De 16-jarige Pi, voluit Piscine Molitor Patel, vernoemd naar een Parijs' zwembad, woont in het zuiden van India.

Zijn vader is de directeur van de plaatselijke dierentuin. Pi is een gevoelig, intelligent en ietwat wereldvreemd jongetje dat ontvankelijk is voor tal van ideeen. Zo is hij moslim, christen en hindoe tegelijkertijd, zeer tot verbazing van zijn seculiere familie. Wanneer het India van Indira Ghandi steeds minder perspectief biedt, besluit de familie naar Canada te emigreren. Een deel van de dieren wordt verkocht aan dierentuinen aldaar en gaat dus mee op reis. Maar al na een paar dagen zinkt het vrachtschip en belandt Pi op een reddingsboot, in het onwaarschijnlijke gezelschap van een hyena, een zebra, een orang oetang en een Bengaalse tijger. Het duurt niet lang of Pi en de tijger, die Richard Parker heet, blijven over. Uiteindelijk dobberen ze samen 227 dagen lang op de oceaan. Wanneer ze uiteindelijk in Mexico stranden, verdwijnt Richard Parker onmiddellijk in de jungle en is er geen sterfeling die het verhaal van Pi gelooft.

De meeste romanlezers zullen het voorwoord van een nieuw boek gewoon overslaan. Al die dankbetuigingen aan redacteuren, schoolmeesters, echtgenoten, honden; ze kunnen de lezer gestolen worden. Een voorwoord is een hinderlijk obstakel voor wie zich verheugt op een vers boek. Maar wie in Het leven van Pi van de Canadese schrijver Yann Martel begint, doet er wijs aan het voorwoord niet over te slaan. Het is een verhaal op zich, dat de lezer die het boek dichtslaat, in opperste verwarring achterlaat. Wat is waar? Wat is verzonnen? Martel speelt een geraffineerd spel met fantasie en werkelijkheid en biedt de lezer diverse opties maar geen zekerheid.

De jury van de Man Booker Prize kon dit lumineuze gegoochel wel waarderen en verkoos Life of Pi tot winnaar van 2002, waarmee de schrijver niet alleen 50.000 Britse ponden won, maar zich ook verzekerd wist van talrijke vertalingen en fabelachtige verkoopcijfers.

Toch heeft deze voor een beginnend schrijver ongekende weelde hem niet merkbaar beïnvloed. Martel leidt een tamelijk sober leven. Hij rookt en drinkt niet en doet dagelijks yoga-oefeningen. Hij is dezer dagen in Amsterdam ter ere van de vertaling van Life of Pi. En de belangstelling voor de jonge Bookerprize-winnaar is groot. Tijdens een late lunch laat hij de bediening weten een een visetende vegetariër te zijn, maar als de serveerster als appetiser vervolgens een overheerlijke gamba brengt, stuurt hij die terug naar de keuken. Want hij eet wel vis, maar weer geen geen schaal- en schelpdieren. Boven zijn kale bordje rucola, aan een zonovergoten Amsterdamse gracht, blikt hij met roodomrande ogen van vermoeidheid herhaaldelijk verlangend naar de overkant. Daar wordt in een kelder tweedehands kleding verkocht. Maar er is geen tijd. Hij moet zich in drie dagen tijd door een stuk of twaalf interviews en fotosessies heenworstelen. Beleefd vertelt hij hoe ieder interview toch weer anders is, en dat er nog regelmatig nieuwe vragen gesteld worden, maar vlak daarna verzucht hij dat vrijwel iedere journalist het een leuk idee vindt om hem in een dierentuin te interviewen. 'Alleen al in de dierentuin van Berlijn ben ik zeven keer geweest.'

U gebruikt vijf pagina's om Pi te laten uitleggen waarom dieren in dierentuinen niet per definitie slechter af zijn dan in het wild. Een gewaagde stelling.
'Ik schrijf geen boeken met het vooropgezette idee bij het publiek in de smaak te vallen. Anders zou ik geen roman over dierentuinen en religie hebben geschreven. Dat zijn niet bepaald modieuze thema's. De wording van dit boek heb ik beschreven in het voorwoord. Mensen gaan ervan uit dat een voorwoord per definitie waar is. Mijn stelling is dat een goed verhaal altijd waar is. Je moet er alleen in durven geloven. Dat is precies waar Pi over gaat. Dat voorwoord was onderdeel van het hele plan. Ik wist van tevoren precies hoe het boek eruit zou zien: de verhaallijnen, de combinatie van zoölogie en religie, hoe die thema's bij elkaar zouden komen, dat er honderd hoofdstukken zouden zijn. Als ik ergens aan begin, weet ik precies was ik doe. Het is als je voorbereiden op een reis naar een nieuw land. Je koopt kaarten en reisgidsen, je verdiept je in wat je wilt zien en wat niet. Op dezelfde manier plan ik een boek.
Ik heb in 1997 zes maanden research gedaan in India. Ik heb rondgereisd in Pondicherry, waar Pi vandaan komt. Ik heb dierentuinen bezocht, kerken, tempels, moskeeën. En ik heb me volgezogen met algemene indrukken: de geuren, de kleuren, de smaken, het licht.'

U wekt de indruk zeer grondig te zijn geweest in uw voorbereiding. De lijst van aanwezige spullen op een reddingsboot oogt bijvoorbeeld volkomen authentiek, net als de overlevingshandleiding.
'Na die zes maanden in India heb ik in Canada nog eens anderhalf jaar research gedaan voordat ik daadwerkelijk met schrijven begon. Van een bedrijf in Montreal dat scheepsartikelen fabriceert, kreeg ik die lijst met de inhoud van een reddingsboot. Maar ik heb ook de bijbel, de koran en hindoe-geschriften gelezen. En zoölogische boeken. En heel veel verhalen over schipbreukelingen. Niet de klassiekers als Robinson Crusoë en Moby Dick, maar ooggetuigenverslagen. Daar heb ik allerlei bruikbare details uitgehaald. Ik wist van tevoren precies welk verhaal ik wilde vertellen, dus ik wist ook precies waar ik naar zocht.'

U beschrijft tot in detail hoe Pi schildpadden vangt, slacht en hun bloed drinkt. Dat is zoutloos, gezond en erg voedzaam. U beschrijft het alsof u het zelf geproefd hebt.
'Je wilt als schrijver effectief zijn, dit soort details moet geloofwaardig zijn. Of er daadwerkelijk waarheid achter schuilgaat, is van minder belang. Je moet oog hebben voor zulke details, je weet op gevoel wanneer iets werkt. Ik hoef niet zelf schildpaddenbloed te hebben gedronken, maar ik wil wel weten of het klopt dat het zoutloos en voedzaam is. Zelf ben ik vegetariër, maar als ik toevallig in de gelegenheid ben, probeer ik wel eens iets uit. In Noorwegen heb ik een klein stukje rendiervlees geproefd. Gewoon om te weten hoe het smaakt. Zo nieuwsgierig ben ik wel.'

Het leven van Pi is een echt jongensboek. Over hoe je een vlot bouwt, hoe je aas aan het haakje blijft hangen.
'Het is een avonturenverhaal, maar het is niet alleen maar een jongensboek. Het is vooral een goed verhaal. En het gaat over veel meer dan overleven op zee. Het gaat over existentiële levensvragen. Een lezer, een vrouw nota bene, vroeg me waarom er helemaal geen seks in het boek zit. Maar dat was voor dit verhaal volstrekt irrelevant. Als je seks wilt, moet je mijn eerste roman lezen, die zit vol seks en die is totaal niet verkocht. Waarmee bewezen is dat seks dus niet verkoopt.'

U lijkt er genoegen in te scheppen de lezer te shockeren met gruwelijke, wrede details. De sterfscène van de zebra is hartverscheurend.
'De westerse mens leeft in een wereld die de dood ontkent. We zijn geobsedeerd door de wens eeuwig jong te blijven. Mensen sterven in ziekenhuizen in plaats van thuis. We worden niet voorbereid op de rauwe werkelijkheid van de dood. Die komt altijd als een verrassing. Als een kind sterft aan leukemie, blijven mensen maar vragen: waarom, waarom, waarom. Ze weigeren te accepteren dat niet voor alles in het leven een verklaring is. Zelfs als de dood een natuurlijke zaak is, hebben mensen er moeite mee dat te accepteren. Je moet je ouders op een zeker moment loslaten, maar je hebt mensen die zich aan hun moeder van 89 blijven vastklampen en haar smeken alsjeblieft niet dood te gaan.
Daarom speelt geloof ook een cruciale rol in dit boek. Jonge, gezonde, hardwerkende mensen hebben geen enkele boodschap aan het geloof. Ze redden zichzelf zo ook wel. Maar als mensen ouder en zwakker worden, blijkt de behoefte aan geloven bij vrijwel iedereen aanwezig.
Er zit inderdaad veel geweld in het boek, maar die details hebben niet puur de bedoeling de lezer te shockeren. Ze dienen een hoger doel. Dit is de dood, zo ziet dat eruit als je er met je neus bovenop zit.
Natuurlijk is het in ambachtelijke zin wel leuk om te doen. Net zoals het leuk is om aannemelijk te maken dat iemand op een reddingsboot beland met een Bengaalse tijger. Wat me wel opvalt, is dat iedereen begint over die arme zebra, terwijl niemand valt over de scène waarin de zoon het afgehakte hoofd van zijn moeder in de schoot geworpen krijgt.'

U bent nooit in de verleiding geweest de tijger gaandeweg wat menselijke trekjes te geven?
'Geen moment. Ik wilde hoe dan ook voorkomen dat mensen Richard Parker cute zouden kunnen vinden. De tijger blijft de hele reis lang een tijger. Een gevaarlijk, onberekenbaar dier dat ieder moment kan toeslaan.'

Als lezer houdt u van eenvoud. Günter Grass en Salman Rushdie vindt u niet om door te komen. Toch is Life of Pi geen makkelijk boek.
'Het is geen simpel boek, maar het is niet moeilijk te begrijpen. Ik wil dat de lezer begrijpt wat ik bedoel en ik wil een goed verhaal vertellen. Een van mijn sterke punten als schrijver is dat ik goed begin en goed eindig. Er zijn veel schrijvers die goed beginnen maar die dan maar doorgaan terwijl ze helemaal niet weten hoe en waar ze zullen eindigen. Ik plan alles heel zorgvuldig. Mijn zwakte zit hooguit ergens in het midden. Sommige mensen vonden dat Pi wel erg lang op zee ronddobberde.
Een boek is, als ieder ander kunstwerk, een ontmoetingsplaats. De schrijver maakt het boek voor de ene helft, de lezer vult de andere helft in. Daarom vind ik het ook leuk om af en toe met lezers over het boek te praten. Laatst vroeg een vrouw of de relatie tussen Pi en Richard Parker niet eigenlijk metaforisch was voor het huwelijk. Pi geeft de tijger te eten, hij ruimt zijn poep op, houdt zijn slaapplaats schoon en uiteindelijk vertrekt de tijger zonder zelfs maar om te kijken. Dat was een volstrekt nieuwe kijk op mijn eigen boek.'

Hoe heeft de Bookerprize uw leven veranderd?
'Ik had voordat ik de Bookerprize won al tien jaar als fulltime schrijver geleefd. Alleen had ik toen een jaarinkomen van pakweg 5000 euro per jaar. Ik heb nu veel meer geld, maar ik leef nog steeds eenvoudig. Ik heb weinig geld nodig. Ik probeer wel te profiteren van mijn tijdelijke roem. Als je jezelf als schrijver serieus neemt, droom je stiekem van het winnen van de Bookerprize. Net zoals een wetenschapper droomt van de Nobelprijs en een journalist van de Pullitzerprijs. Ik heb geluk gehad dat ik hem betrekkelijk vroeg in mijn carriere gewonnen heb.
Ik krijg zoveel uitnodigingen voor festivals, lezingen, gastcolleges, interviews. Aan het schrijven van mijn nieuwe boek kom ik voorlopig niet toe. Maar dat vind ik niet erg. Het zit al helemaal in mijn hoofd en ik heb geen haast. Ik streef er niet naar om zoveel mogelijk te schrijven. Ik wil alleen goeie boeken schrijven.'