Zijn vader is de directeur van de plaatselijke dierentuin. Pi is een gevoelig, intelligent en ietwat wereldvreemd jongetje dat ontvankelijk is voor tal van ideeen. Zo is hij moslim, christen en hindoe tegelijkertijd, zeer tot verbazing van zijn seculiere familie. Wanneer het India van Indira Ghandi steeds minder perspectief biedt, besluit de familie naar Canada te emigreren. Een deel van de dieren wordt verkocht aan dierentuinen aldaar en gaat dus mee op reis. Maar al na een paar dagen zinkt het vrachtschip en belandt Pi op een reddingsboot, in het onwaarschijnlijke gezelschap van een hyena, een zebra, een orang oetang en een Bengaalse tijger. Het duurt niet lang of Pi en de tijger, die Richard Parker heet, blijven over. Uiteindelijk dobberen ze samen 227 dagen lang op de oceaan. Wanneer ze uiteindelijk in Mexico stranden, verdwijnt Richard Parker onmiddellijk in de jungle en is er geen sterfeling die het verhaal van Pi gelooft.
De meeste romanlezers zullen het voorwoord van een nieuw boek gewoon overslaan. Al die dankbetuigingen aan redacteuren, schoolmeesters, echtgenoten, honden; ze kunnen de lezer gestolen worden. Een voorwoord is een hinderlijk obstakel voor wie zich verheugt op een vers boek. Maar wie in Het leven van Pi van de Canadese schrijver Yann Martel begint, doet er wijs aan het voorwoord niet over te slaan. Het is een verhaal op zich, dat de lezer die het boek dichtslaat, in opperste verwarring achterlaat. Wat is waar? Wat is verzonnen? Martel speelt een geraffineerd spel met fantasie en werkelijkheid en biedt de lezer diverse opties maar geen zekerheid.