Na het drieluik ‘Orbitor’, waarmee de Roemeense auteur Mircea Cărtărescu zijn naam vestigde, is er nu ‘Solenoïde’. Opnieuw draait het om een afsplitsing van de auteur, maar ditmaal is het er een die géén schrijver werd.

Het overgevoelige, bange jongetje Mircea is te huilerig om naar de crèche te gaan, en daarom neemt zijn moeder thuiswerk aan: ze wordt weefster. Ze wonen in Boekarest rond 1960, en Mircea is de hoofdpersoon van het drieluik Orbitor van de Roemeense auteur Mircea Cărtărescu (66). Vanonder het weefgetouw in de huiskamer kijkt het kind naar zijn moeder, die zich in het zweet werkt aan ‘het meest wonderbaarlijke tapijt op aarde, wonderbaarlijk omdat het de wereld zelf was en meer dan dat’. Mircea en zijn moeder verdwalen in het driedimensionale tapijt vol landschappen, ruïnes, tempels en gewelven, ‘het oneindige tapijt van de illusie’. Dat wekt de achterdocht van de Securitate, de geheime dienst van Ceaușescu, dictator van het communistische regime.

Het in rechthoeken geknipte en in plakjes gesneden tapijt metamorfoseert vervolgens tot een manuscript, ‘beduimelde en door de tand des tijds vergeelde vellen papier’, en die hoge stapel papier vormt de bron van Cărtărescu’s oeuvre.

Het vergt een lenige geest van de lezer om de kunstige wereld van de auteur te betreden, maar Orbitor, in het Roemeens verschenen tussen 1996 en 2007, brengt de schrijver in 2011 toch glorieus binnen op plek 11 bij wedkantoor Ladbroke, waar een gokje uitgebracht kan worden op wie de Nobelprijs voor Literatuur wint. Hij verlaat de toplijst daarna niet meer: in 2022 staat hij bij Amerikaanse wedkantoren op nummer 17, en bij Europese gemiddeld op 25. Het is een fijne blijk van waardering, maar inspireert misschien de schrijver juist ook om het over een andere boeg te gooien en in zijn nieuwe boek Solenoïde, dat in 2022 in Nederlandse vertaling verschijnt, een alternatieve levensloop te bedenken voor het jongetje dat altijd naarstig op zoek is naar papier, woorden, letters, boeken. Een levensloop waarin Mircea juist géén schrijver wordt, en dus nooit die Nobelprijs winnen kan.

Tweelingbroer

In Solenoïde groeit het kind uit tot een eenzame man die in de badkamer de luizen uit zijn haar kamt, een hoofd vol verbeelding onder die krioelende beestjes. Hij is een middelmatige leraar geworden in ‘de droefgeestigste stad op aarde’ Boekarest, en een van de meest vertederende, onhandige, slimme, fantasievolle, melancholische en ontroerende personages die ik ken in de literatuur. Een naam heeft hij niet, maar hij ontleent vele eigenschappen aan zijn bedenker, als een afsplitsing of een tweelingbroer. Als hij zijn eerste gedicht trillend van de zenuwen voorleest krijgt hij geen bijval, zoals Cărtărescu zelf wél toen hij in 1978 debuteerde, maar een koud schouderophalen. Juist doordat hij géén schrijver is geworden, vindt hij ‘de route naar de echte zin des levens, in de werkelijkheid van het heldere verstand, van de droom, van de herinnering, van de hallucinatie’.

De leraar beschrijft zichzelf en alles om hem heen in een dagboekachtige woordenstroom, met alle zintuigen open. Hij streeft hetzelfde na als Franz Kafka, die schrijven ‘een volledige opening van lichaam en ziel’ noemde. Als hij zijn bad vol laat lopen ziet hij hoe het water zich aan de wanden van de badkuip hecht als doorzichtige mieren die met elkaar versmelten, tot rust komt als ‘geleiachtig saffier’ en naar hem kijkt ‘als een helder oog’. Zo tilt Cărtărescu de grauwe dagelijksheid in het communistische land op tot een magisch-realistische wereld vol kleuren en materialen.

Zijn kinderjaren bracht hij door in een flatje aan de Ștefan cel Mare vanwaaruit hij door het grote raam van zijn kamer naar de stad tuurde en zich voorstelde wat er zich achter, onder en in de gebouwen afspeelt. Het is hetzelfde raam dat ook al in Orbitor voorkomt: ‘Het nachtelijk Boekarest vulde mijn raam, stroomde de kamer in en drong ver binnen in mijn lichaam en mijn geest…’

Alles in Cărtărescu’s papieren wereld is besmet door hallucinaties

Vandaaruit fantaseert hij zichzelf de wereld in, een wereld waarin alles van minuut op minuut kan veranderen. In Orbitor wordt het meisje Maria iedere ochtend een vlinder en vliegt buurman Herman, die verliefd is op een vrouw geboren met een spin als hart, bij iedere avondval met huis en al naar het uitspansel. Mircea kan zelfs de hemel betreden, als een hedendaagse Dante. Van het hogere daalt de auteur via straatniveau net zo gemakkelijk af in het lichamelijke, tot in de organen en lichaamssappen. In Solenoïde duikt hij in de met symbolen en letters getatoeëerde huid, en in zijn gebit, wat leidt tot hilarische scènes in een martelstoel bij de tandarts. Aan al die wonderlijke gebeurtenissen ligt overigens een messcherpe reconstructie van de geschiedenis van Roemenië ten grondslag waar geen non-fictie tegenop kan.

Sekte

Alles in Cărtărescu’s papieren wereld is besmet door hallucinaties, alsof hij door de ogen van Jeroen Bosch kijkt. ‘De principes van de geest zijn immers te ingewikkeld om door de geest te kunnen worden begrepen,’ rekent Cărtărescu in één pennenstreek af met het rationalisme. In Solenoïde raakt de leraar betrokken bij een sekte die protesteert tegen de Dood, in het sublieme Nederlands van Nijhoffprijs-winnaar Jan Willem Bos vertaald als ‘De hekelaars’, in Orbitor verzeilt Mircea ook al bij een sekte, ‘De wetenden’, waartoe de levende standbeelden behoren die de Amsterdamse binnenstad in het toeristenseizoen bevolken. Het zijn navolgers van de Skoptsen, die extase zoeken en zichzelf castreren uit liefde voor God.

Daarvoor hoefde de schrijver overigens niet veel te verzinnen, want die sekte heeft echt bestaan; regelmatig overtreft de werkelijkheid de fantasie. Intussen is het wel opmerkelijk dat een zo van mystiek doordesemd oeuvre mag schitteren aan het seculiere literaire firmament.

In Orbitor krijgt Mircea een epileptische aanval, een beproefd recept voor geestverruimende ervaringen in de Russische en Midden-Europese literaire traditie. Hij wordt als ‘sociale parasiet’ door de Securitate opgesloten in een psychiatrische inrichting. Misschien heeft daar de koorts van de geestelijke vrijheid voorgoed toegeslagen?

In Solenoïde herneemt hij dit thema en ondergaat het eenkennige kind dat zo op Mircea lijkt maar géén schrijver wordt, traumatiserende medische handelingen in een polikliniek. Zijn melktandjes, zijn vlechtjes – moeder voedde hem op als meisje – en het koordje uit zijn navel waarmee de navelstreng was afgebonden omringen hem dagelijks als de artefacten van zijn jeugd, zijn herinneringen als ‘nierstenen van mijn geest’. Vader en moeder waren niet zonder liefde, maar het kind voelde zich vervreemd, wat sterker wordt als hij naar kostschool moet, een sanatorium voor kinderen met tbc. Als hij zelf leraar is vult de school zijn leven, totdat de geboorte van zijn eerste kind zijn leven compleet verandert.

Cărtărescu schakelt in Solenoïde virtuoos tussen sentimenteel, intellectueel en humoristisch. Hij neemt de levensverhalen, dromen, grillen en tics van zijn collega-leraren geestig onder de loep in een stoet aan surrealistische personages – tegelijk allemaal doodgewone stadgenoten die we dagelijks tegenkomen.

De tekst van Solenoïde zit vol literaire verwijzingen, ieder boek ‘een gleuf waardoor ik in de hersenen van een mens kon kijken’. Het boek is een labyrint, net als het ‘schipvormig huis’ waar de leraar woont. Om iedere hoek vindt hij een ander gangenstelsel, andere kleuren en materialen. In de kelder is een solenoïde geplaatst, een magnetische spoel die zijn huis tot een magische plek maakt waar hij kan zweven boven zijn bed. Handig voor seks, met een collega van school voor wie hij ware liefde opvat, en tijdens de slaap. In de duizenden kamers, zalen en doorgangen naar andere werkelijkheden dwaalt de leraar rond, droomt hij, en noteert alles in dit overdonderend ingenieuze, ontroerende boek.

Mircea Cărtărescu
Solenoïde

(vertaling Jan Willem Bos)

meer boekentips