Lenneke Berkhout schreef ‘Hoveniers en tuinbazen’, een cultuurgeschiedenis van het tuinieren. Aanleiding voor een bezoek met de auteur aan Dekema State in het Friese Jelsum. “Tuinieren is heel lang een elitaire aangelegenheid geweest.”

Maandag is eigenlijk zijn vrije dag, maar tuinbaas Wim Hoogendam heeft vandaag gewoon zijn snoeischaar op zak. Want als je toch een rondje door de tuin loopt kun je die maar beter bij de hand hebben. We zijn in Jelsum, bij Dekema State. Een steenworp verderop ligt de luchtmachtbasis van Leeuwarden, maar de straaljagerpiloten zitten waarschijnlijk ook te genieten van de februarizon, want het blijft de hele middag stil. Dit landgoed, tot 1996 in familiebezit en nu beheerd door een stichting, wordt al ruim twintig jaar onderhouden door Wim en zijn vrouw Jacomine. Kort samengevat doet hij de tuin en zij het huis, dat nu dienstdoet als museum en is ingericht alsof het nog 1930 is. De beheerders bewonen het voormalige koetshuis.

Tuinhistorica Lenneke Berkhout heeft deze locatie voorgesteld als ontmoetingsplek. Aanleiding is haar boek Hoveniers en tuinbazen waarin ze de cultuurgeschiedenis van het tuinieren door de eeuwen heen optekende. Dat de mensheid al heel lang tuiniert, blijkt uit de herkenbare noodkreet van een monnik uit de negende eeuw waarmee ze deze boeiende reis begint. Abt Walafried vraagt zich af wat hij moet beginnen met zijn lapje grond dat geheel is bezaaid met netels: ‘de zaak zit diep geworteld en stevig in en om elkaar vervlochten’.

Hoveniers moesten over wiskundig inzicht beschikken om lijnen, geometrische figuren en terrassen uit te zetten

Netels zijn vandaag in Jelsum nergens te bekennen. De tuin oogt perfect onderhouden, dankzij de inspanningen van een fulltime tuinbaas en een klein leger aan vrijwilligers. De rijke zavelgrond zorgt ervoor dat alles hier groeit waar je bij staat. Op deze terp wordt al meer dan vijfhonderd jaar getuinierd, en misschien nog wel veel langer, denkt Hoogendam. ‘Waarschijnlijk werd er tussen 1300 en 1400 ook al getuinierd op deze plek. Er is alleen geen documentatie over. Vanaf het moment dat er kasboeken werden bijgehouden, zie je dat er hier fruit en hout werd verkocht. Daar werd ook echt aan verdiend. Het accent heeft in deze tuin altijd op productie gelegen.’

Prestigeobject

Tegenwoordig is moestuinieren een hobby, maar eeuwenlang was het telen van groente en fruit van levensbelang. ‘We denken vaak dat siertuinen belangrijker waren dan moestuinen, maar dat is niet zo’, legt Berkhout uit terwijl we ons proberen voor te stellen hoe schitterend de boomgaard zal zijn als die over een paar maanden in bloei staat. ‘Er was geen supermarkt, dus zelfvoorziening was heel belangrijk. Maar moestuinen waren ook een prestigeobject. Mijn boek begint in de zeventiende eeuw, toen Nederland dankzij de koloniën heel welvarend werd. Op de VOC-schepen werden allerlei planten meegenomen. In die tijd werd door de rijkste adel ook voor het eerst leifruit aangeplant. Toen nog tegen houten heiningen, later tegen stenen muren. Een muur slaat overdag warmte op en geeft die ’s nachts af. Zo kon je bijvoorbeeld Franse handperen en perziken kweken, die in ons klimaat niet rijp werden. Dat waren luxe, bijzondere vruchten die als dessert werden gegeten. Als je zo’n peer op je bord kreeg, was iedereen zwaar onder de indruk.’

Tuinbazen waren de mensen die op grote landgoederen en buitenplaatsen alles bestierden

Dat leifruit, daar weet tuinbaas Wim wel het een en ander van, zo blijkt bij inspectie van de meterslange muur waartegen hij stammen en takken in de fraaiste vormen heeft geleid. De muur met leifruit is een proeve van zijn vakmanschap. We passeren perziken, peren, vijgen en een winterharde citroen, maar de pruimenboom is zijn indrukwekkendste pronkstuk. Een reine claude die hij tot een symmetrisch kunstwerk heeft gesmeed en waarvan de vruchten volgens hem werkelijk ‘als eieren zo groot’ zijn. ‘Het is zeker tien jaar werk om dit op te bouwen. Als je één keer verkeerd snoeit, ben je meteen een jaar kwijt.’

Niet voor niets merkt Berkhout in haar boek op dat een goede hovenier over wiskundig inzicht moest beschikken om lijnen, geometrische figuren en terrassen op te meten en uit te zetten. Het waren mensen met grote vakkennis die wisten wat ze waard waren. Ze verdienden behoorlijk en werden geregeld weggekaapt door landgoedeigenaren die ook zo’n tuin wilden.

Tulpengekte

‘Hoveniers waren goed opgeleide tuinmannen die het vak beheersten’, vertelt Berkhout. ‘In de negentiende eeuw is het begrip tuinbaas in zwang geraakt. Dat waren de mensen die op grote landgoederen en buitenplaatsen alles bestierden. Ze zullen echt wel eens wat gesnoeid hebben, maar ze stonden niet zelf te spitten. Daar hadden ze knechten voor. Op oude foto’s zie je dat ze altijd een wit overhemd droegen en een vest met horloge. Tuinbazen hadden veel aanzien. Sommigen waren ook rentmeester. Op Kasteel Duivenvoorde waren de jonkheer en de tuinbaas ongeveer van dezelfde leeftijd. Er was natuurlijk standsverschil, maar als ze samen door de tuin liepen kon je volgens de nazaten van een afstandje niet zien wie de jonker was en wie de tuinbaas.’

Duivenvoorde is een van de buitenplaatsen die uitvoerig aan de orde komen in Berkhouts boek, waarin ze de levensloop van een aantal markante hoveniers, kwekers en tuinbazen als leidraad neemt om de geschiedenis inzichtelijk te maken. Ze schetst hoe aan het begin van de zeventiende eeuw de tulp via het hof van de Ottomaanse sultan zijn weg naar Europa vond, waar vervolgens een regelrechte tulpengekte uitbrak. Het was de tijd dat mensendrek goedkoper was dan mest van koeien en paarden, en minstens zo effectief. In oranjerieën werden niet alleen citrusboompjes gekweekt maar ook granaatappels en zelfs bananen. Met emmers regenwater werden al in 1736 tropische regenbuien nagebootst om de pisang in bloei te krijgen. Tuinen weerspiegelden de macht en rijkdom van hun eigenaren, die niet alleen krankzinnige bedragen neertelden voor zeldzame planten en bollen maar vaak ook imposante fonteinen en kassen lieten aanleggen.

Parkbeheer 

Staand voor de bescheiden kas van Dekema State vertelt Berkhout hoe landgoedeigenaren miljoenen uitgaven aan hun tuinen. ‘Dat geld hadden ze ook, ze aten er geen boterham minder om. Personeel was goedkoop, maar planten waren duur. Nu kan bijna iedereen die dat graag wil een tuintje krijgen, al dan niet bij huis, maar tuinieren is heel lang een elitaire aangelegenheid geweest. De Tweede Wereldoorlog betekende een enorme klap voor veel buitenplaatsen. Personeel werd duurder, er moest erfbelasting worden betaald, en er werd veel vernield. Al die factoren hebben ertoe geleid dat veel buitenplaatsen zijn verwaarloosd.

Transport van een boom met een mallejan

Nu is er meestal nog maar een tuinman die één dag per week werkt, geholpen door een groepje vrijwilligers. De tuin bij Duivenvoorde bijvoorbeeld is nog steeds mooi, maar vergeleken met vroeger heel eenvoudig. Ooit werden daar duizenden eenjarigen opgekweekt. Nu is de tuinbaas vooral bezig met parkbeheer. Daarom is het zo bijzonder dat Dekema State nog in deze staat verkeert. Voor mij is dit een bekende plek, maar ik merk dat heel veel mensen er nog nooit van hadden gehoord. Achterin mijn boek staat een kaart van Nederland met een lijst van 22 tuinen die een beeld geven van de tuingeschiedenis in ons land. Ik hoop dat mensen die het lezen daarna zin krijgen om zelf die tuinen te gaan bekijken.’

Vakmanschap

Dat Dekema State er zo goed onderhouden bij ligt, komt omdat tuinbaas Hoogendam hier woont en fulltime in dienst is. Daarnaast geeft hij leiding aan een tuinploeg die bestaat uit 35 vrijwilligers. ‘Er zijn heel veel handjes, en hoe groter de ploeg, hoe perfecter je het krijgt. Als je tien jaar niks aan een huis doet, is dat niet goed voor dat huis maar het stort niet meteen in. Als je tien jaar niks aan een tuin doet is het een bos.’

Berkhout schrijft in haar boek over Nederlandse tuinmannen die bij koningen en keizers in heel Europa gewild waren vanwege hun vakmanschap, maar tot haar verdriet is van die waardering voor het vak weinig over. ‘Veel tuinbazen gaan de komende jaren met pensioen en het zou doodzonde zijn als al die kennis uitsterft. Gelukkig is er sinds kort een speciale hoveniersopleiding voor historisch groen en het Gilde van Tuinbazen biedt aanvullend speciale stages. Daar is veel belangstelling voor, dus dat stemt hoopvol.’

Ook Hoogendam vindt het jammer dat zijn vak zo’n slecht imago heeft. ‘Bij veel mensen bestaat nog altijd het beeld van die kerel met een sjekkie in zijn mond die op zijn schoffel leunt. Alsof je alleen maar aan het schoffelen bent! Kun je niks, dan kun je altijd nog hovenier worden, dat is het idee. Kijk maar naar taakstraffen. Alsof iedereen zomaar in het groen kan werken. Dat vind ik een grove belediging. Als ik hier taakgestraften aangeboden zou krijgen, zou ik heel boos worden, want het is geen straf. Die mensen zouden het hier veel te leuk krijgen.’

Lenneke Berkhout is ook te horen in de OVT-reportage die Matthijs Deen vorig jaar maakte over drie generaties tuinbazen op Kasteel Duivenvoorde. Die is hier te beluisteren: vpro.nl/hovenier

Lenneke Berkhout
Hoveniers en tuinbazen. Een cultuurgeschiedenis van het tuinieren door de eeuwen heen

meer boekentips