Eind september verscheen ‘Heel de wereld wordt wakker’, een bloemlezing uit de moderne Nederlandstalige kinderpoëzie. Toen hij werd gevraagd als samensteller zei Jaap Robben meteen ja. “Het is zo’n fonkelende wereld van gedichten waarin haast imponerend veel goeds verschijnt.”

Illustratie uit het Heel de wereld wordt wakker

‘Dat is zó mooi. Misschien wel de mooiste zin in het hele boek!’ Zelfs in een intens prozaïsche, door bruin karton en stellingkasten gedomineerde kantoorruimte van boekhandel De Vries Van Stockum te Haarlem (verder een prachtwinkel) kan Jaap Robben (1984) aanstekelijk enthousiast worden van een paar regels kinderpoëzie. Of mensenpoëzie, zoals hij het zelf liever noemt. ‘Poëzie met qua leeftijd geen boven- maar wel een ondergrens.’

Dat slot van het gedicht ‘Verliefd’ van Johanna Kruit, bijvoorbeeld. De rest is ook fijn, daar niet van. (’Hoe moet ik het zeggen?/In de verte zie ik haar lopen/nu is ze alleen.//Was ik maar een vogel.’) Maar, ach, die slotzin:

Zo’n handjevol veren
met een lied eromheen.

‘De hele magie van vogels zit daarin. Bij kinderen spreken die al tot de verbeelding. Zoals ze soms vlakbij iets komen eten of nieuwsgierig bij je gaan zitten, dan opschrikken en weer weg zijn. Je kunt ze nooit aaien, maar wel eindeloos naar ze kijken.’ Mysterieuze wezentjes, die altijd blijven fascineren. ‘Waarom staan er anders zoveel volwassen mannen met verrekijkers te wachten, omdat er ergens misschíén eentje opduikt?’ En dat dus allemaal gevat in zeven simpele woorden. ‘Zo ontzettend raak. Zo levenslang poëtisch.’

Soepel en scherp

De schrijver en (jeugd)dichter is op tournee met zijn gloednieuwe roman Schemerleven (De Geus), waarover hij ook hier in Haarlem geïnterviewd gaat worden. Maar voor die tijd hebben wij het achter de coulissen over de schitterende, door hem samengestelde bloemlezing die ook (nog net) in september verschijnt: Heel de wereld wordt wakker, het beste uit de moderne Nederlandstalige kinderpoëzie in 333 gedichten, speels uitbundig geïllustreerd door Sebastiaan van Doninck.

2019 was het, reconstrueert Robben, toen uitgeverij Gottmer hem met het idee benaderde (‘Het was nog voor corona en mijn dochtertje was pas geboren, en die is nu drie.’) en hij meteen ja zei. Waarom?

‘Ik heb sowieso een groot hart voor jeugdpoëzie. Omdat het zo’n fonkelende wereld van gedichten is waarin haast imponerend veel goeds verschijnt. En wat ik er het allerleukst aan vond, was dat het een aanleiding was om ongegeneerd álles te gaan lezen. 

Ik heb wat dat betreft het geluk dat ik in de buurt van Nijmegen woon, waar het Poëziecentrum Nederland huist en ze héél veel hebben. Voor wat ik daar of in de gewone bieb niet kon vinden, was er de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Verder struinde ik het internet af.’

En dan waren er ook nog meelezers Bart Moeyaert en Bette Westera om hem op eventuele omissies en blinde vlekken te wijzen.

Want: ‘Het moest geen “Jaap Robben kiest…” worden, opgehangen aan mijn eigen smaak. Ik wilde een zo breed en compleet mogelijk overzicht maken.’

Simpelweg goede gedichten wilde hij opnemen. ‘Met originele beelden. Soepel en scherp van taal. Maar daarnaast stelde ik me telkens de vraag: kan ik me een kind voorstellen van wie dit een lievelingsgedicht is? En al was het er dan maar één, dan kon dat genoeg zijn.’

Een beeld van ‘een encyclopedie van gevoelens’ had hij ook voor ogen, waarin lezers van zes tot twaalf jaar herkenning en troost konden vinden. Een staalkaart van stemmen, stijlen en thema’s.

Bladerend door het namenregister stuit hij nu op mensen die ‘echt een verrassing’ waren, zoals Gerard Tonen, wiens ‘Muisje’ hij met een stralende lach uit het hoofd citeert: ‘Och, kijk,/wat lief.//Een muisje//in een heel/klein versje.’ Of Amir Afrassiabi, een niet-zo-witte raaf in de doorgaans ‘spierwitte jeugdliteratuur’. Maar er zijn uiteraard ook oude persoonlijke favorieten als Joke van Leeuwen, Ted van Lieshout of Erik van Os, over wie hij nauwelijks uitgesproken raakt.

Geen nostalgie

Neem Kees Spiering. ‘Dat is iemand die nog nooit een prijs heeft gewonnen, die heel veel heeft geschreven en van wie ik zo’n beetje alles had kunnen opnemen. Zijn werk zit vol goede observaties, en je blijft nooit haken aan een onhandig beeld of een stroeve zin. Hij heeft ontzettend grappige gedichten, zoals dat over een verliefd jongetje dat als in de klas wordt gevraagd wat “schoonheid” is, aan een héééél lange opsomming begin. Tot de meester zegt: “Ja, ja, ik reken het goed.” Maar elders dicht hij dan weer over een vader en moeder. “Nog niet zo lang gescheiden/maar – zeggen ze beiden –/‘goede vrienden’.” Die vader komt afscheid nemen als moeder met de kinderen op vakantie gaat, en dan blijven er op het eind tranen achter zijn zonnebril hangen. Zo ontroerend gedaan, zo fragiel en haarfijn aangevoeld. En er zit een soort melancholie in die kinderen wél snappen, omdat het melancholie in het moment zelf is, niet die van iemand die jaren later terugkijkt.’

Want, weet hij: ‘Kinderen kennen geen nostalgie.’ Dat is zelfs een van de redenen dat hij besloot een selectie uit louter de scherp begrensde modérne kinderpoëzie te maken. ‘Ik ontdekte dat er vanaf de jaren negentig een soort kanteling in die poëzie zit. Voor die tijd werden er ook gedichten toe gerekend waarin wordt gemijmerd over een jeugd van zestig jaar daarvoor. Romantisch terugblikkende verzen over lampenaanstekers en de schoonheid van een mica kacheltje.’ Robben lacht. ‘Dan moet je hedendaagse kinderen zó veel gaan uitleggen.’

Sinds 1990 wordt er vooral vanuit de belevingswereld en het perspectief van het kind geschreven, bewijst Heel de wereld wordt wakker. ‘Het gaat over het nu. Er komen mobiele telefoons in voor. Er zit een gedicht bij in de vorm van een WhatsAppgesprek…’ Tegelijk zijn de onderwerpen van alle tijden. ‘Gedichten over school en opa en oma, over nacht en dromen, verliefdheid en overlijden. De dood is in de jeugdpoëzie echt een heel groot thema, omdat kinderen er in deze leeftijd vaak voor het eerst mee in aanraking komen.’ Er zijn gedichten over gestorven huisdieren en grootouders, over ouders die “nooit/Echt nooit/Dood mogen gaan”, of het briljante ‘Wat je moet doen als iemand dood is gegaan die je niet zo goed kende’, waarin een jongetje besluit dat we zulke half-onbekenden voortaan gaan herdenken:

Een laatste herinnering
aan een allerlaatste lach
op
nationale
Tante Dinges-dag.

Springplank

Later, in de winkel, houdt Robben de bron omhoog: Wat je moet doen als je over een nijlpaard struikelt (2019) van Edward van de Vendel. ‘Zijn gedichten lopen altijd waanzinnig goed. Bam! Superscherp, dynamisch en virtuoos in zijn taal. Heb je dat ene gedicht gelezen, half in het Nederlands en half in het Engels, “This varkentje”?’

Dat laatste is wel typisch een gedicht voor wat oudere kinderen, beaamt hij. ‘Sommige dingen kun je op je vijfde echt niet snappen, daar moet je negen voor zijn, of twaalf. Daarom is de bundel ook zo opgebouwd dat de eerste afdeling geschikt is voor beginnende lezers, en de drie afdelingen daarna steeds ietsjes meer leeservaring vragen.’ Waarbij hij met bijdragen van auteurs als K. Schippers, Mustafa Stitou en Eva Gerlach ook bewust de begripsgrenzen van kinderen opzocht.

Een bundel die met je meegroeit, kortom, en hopelijk als een broodnodige springplank kan dienen. ‘We kiezen altijd poëzie bij de grote momenten in het leven. Bij geboorte, liefde, dood. Op bijna elke rouwkaart staat wel een gedicht. Maar tussendoor grijpen mensen er jammer genoeg heel weinig naar, en dat komt denk ik deels omdat ze er vaak te laat aan beginnen. Dan zijn ze volwassen en denken: o ja, poëzie… begrijp ik toch niet. En als je op een poëzieafdeling een willekeurige bundel pakt, is het wel héél toevallig als dat nou net een goede match is.’

Zo’n bloemlezing kan dan dezelfde functie hebben als een best of-cd of Aangenaam klassiek voor mensen die, net als hijzelf, wel genieten van klassieke muziek, maar er nog weinig van weten. ‘Je kunt bladeren en zien wat er allemaal op je te wachten ligt. “Dit is het niet voor mij, maar dít wel. Van die dichter ga ik eens iets zoeken in de bieb of in de boekhandel.”’

Dat kan op elke leeftijd nog. ‘Maar als je ze jong begint te lezen, dan schrik je als puber of volwassene niet meer terug van gedichten, en krijg je toegang tot een steeds complexere wereld.’ 

Dan gaat die mensenpoëzie een leven lang mee.

Jaap Robben (samenst.)
Heel de wereld wordt wakker. Het beste van de moderne kinderpoëzie in 333 gedichten (Gottmer)

naar de boekengids