Voormalig verslaggever Joeri Boom schrijft in ‘Ik wil weg’ over de keerzijden van het correspondentschap. Tegenwoordig werkt hij als docent op een basisschool in Amsterdam-Oost.

Na jaren als oorlogsverslaggever te hebben gewerkt, vertrok Joeri Boom in 2012 met vrouw en kinderen naar India waar hij correspondent werd voor onder meer NRC Handelsblad en de NOS. Zeker tien jaar hoopte hij er te blijven. Het liep anders, zo blijkt uit zijn boek Ik wil weg, waarin hij open en eerlijk schrijft over de keerzijden van het correspondentschap. Inmiddels heeft hij de journalistiek vaarwel gezegd en staat meester Joeri voor de klas op een basisschool in Amsterdam-Oost.

Joeri Boom: ‘Dat denk ik regelmatig, maar daarna denk ik: nee, ik heb dit allemaal al gedaan. Ik ben hier op mijn plek. Mijn ervaring, die had ik wel graag willen doorgeven. Ooit was er een plan om een oorlogsjournalistiekacademie op te richten, maar dat is er nooit van gekomen.’

‘Mijn boek werd eerder aangeboden als een boek over India. Toen waren de boekhandels nauwelijks geïnteresseerd’

Joeri Boom
Je boek gaat over je correspondentschap in India. Waar staat India in de hiërarchie van standplaatsen?

‘Niet heel hoog, maar ook niet superlaag. Bij de NOS kwam ik niet vaak op tv, omdat de actualiteit in India voor ons minder interessant is. India speelt een minder grote rol in de wereld dan een aantal landen daaromheen. In Afghanistan is het altijd oorlog, China draait om de economie. Maar ik was zeer geacht hoor, zowel bij NRC als bij de NOS. Ook uit een soort ontzag dat je in dat land durft te wonen.’

Toen de post India beschikbaar kwam, wilde niemand ernaartoe. Te warm, te ver, te armoedig. Jij werd daardoor niet afgeschrikt.

‘Nee, maar ik had wel mijn dochters en – toen nog – vrouw bij me. Je komt inderdaad niet in een gespreid bedje terecht. Er is geen handboek correspondentschap. Ik was gewend om veel te reizen en wist dat het een lang proces zou worden. Misschien is het ook wel goed dat elke correspondent dat proces doormaakt om het land te leren kennen. Je zult je moeten afvragen hoe je van zo’n land verslag wilt doen. Die lijn moet je zelf uitzetten.’

het artikel gaat verder onder het kader

Ana van Es (Groningen, 1985)
Oud-correspondent Midden-Oosten voor de Volkskrant

Voor haar vertrek naar Libanon begin 2016, kreeg Volkskrant-correspondent Ana van Es een advies van haar toenmalige chef. ‘Hij zei: “Vraag maar vast een visum aan voor Syrië en Irak”,’ aldus Van Es, die naar eigen zeggen meer terugdeinst voor schrikdraad tijdens een wandeling over de Drentse hei dan voor een vertrek naar een gewapend conflictgebied.
‘Zes weken na mijn verhuizing naar Beiroet stond ik voor een verhaal op een marktplein in Bagdad waar een paar dagen eerder zeventig doden waren gevallen door een bomaanslag van Islamitische Staat,’ zegt Van Es. Niet lang daarna deed ze, gehuld in kogelwerend vest en helm, verslag vanaf het front in Libië. ‘Correspondent zijn is, plat gezegd, echt heel erg leuk. Ik kan het iedere jonge verslaggever aanraden.’
Na 5,5 jaar met gepast professioneel plezier letterlijk ‘aan de frontlijn van de wereldgeschiedenis’ te hebben gestaan, is Van Es nu een jaar met verlof. Ze schrijft in Groningen aan een boek.

Gevraagd naar de keerzijden van het correspondentenbestaan, spreekt ze veelal in schouderophalende zinnen, voorzien van de nodige understatements.
Natuurlijk, er gaat ‘weleens wat mis’ en dat is ‘niet altijd leuk’, zegt ze. Neem de keer dat ze als eerste Westerse journalist in 2018 afreisde naar Hodeida, aan het front in Jemen, en door de beheerder van de kazerne waar ze sliep vriendelijk werd verzocht mee te gaan naar zijn huis ‘omdat zijn echtgenotes niet thuis waren’. Na een hachelijke nachtelijke tocht door havenstad Mokka wist Van Es de man in zijn huis een logeerpartij uit het hoofd te praten.
In zulke situaties is het hebben van een vast contract, en dus een vangnet inclusief eventuele psychologische hulp, een extra zegen, benadrukt van Es. ‘Mijn werkgever is verantwoordelijk voor mijn veiligheid, ik heb nooit te maken freelancebudgetten die opraken en krijg elke maand een salaris. Dat scheelt voor je geestelijke gezondheid. En als ik toch was doorgedraaid, was ik lekker naar huis gegaan en had ik nog steeds een baan gehad.’

Lieke van den Krommenacker

Kon je de verhalen maken die je wilde maken?

‘Vaak wel, maar niet altijd. Wat ik moeilijk vond, was dat ik graag over een kwestie als klimaat wilde schrijven, maar daar was weinig ruimte voor. Terwijl India een soort microkosmos is van wat de wereld te wachten staat: droogte, overstromingen, smeltende gletsjers in het noorden. Alles gebeurt daar.’

Je ging al snel ook radio en tv erbij doen. Dat zijn totaal andere media voor een schrijvend journalist.

‘Ik had wel veel liveradio gedaan, maar ik had nog nooit een reportage gemaakt. Mijn eerste reportages waren gewoon niet goed. Daarvan zijn er ook een paar niet uitgezonden. Toen kwam RTL Nieuws erbij en daarvan wist ik: dit slaat nergens op, ik kan dit niet. Pas toen ik voor de NOS ging werken, kreeg ik les in het leren van de taal van het beeld. Geweldig vond ik dat, alleen is tv voor mij niet zo’n geschikt medium. Ik wil graag een breder verhaal vertellen en dat kan niet in één minuut en veertig seconden. Zo lang waren mijn tv-reportages.’

‘Het filter zit niet bij de correspondent maar bij de redacties. Die bepalen wat jij en ik lezen’

Is dat vooral frustrerend of is het toch ook een kick dat je zoveel mensen bereikt?

‘Ik heb geaccepteerd dat het kort was en ik heb meteen gezegd: dit doe ik erbij, maar dit is niet waarvoor ik in India ben. Voor het Journaal moet je niet proberen heel India uit te leggen, dus hielden we het heel klein en maakten we het zo aantrekkelijk mogelijk. Het is een ander vak en een andere taal. Er kijken twee miljoen mensen naar het Journaal. Als je daarover nadenkt terwijl je daar live staat, komt er geen woord meer uit.’

het artikel gaat verder onder het kader

Eefje Rammeloo (Geleen, 1979)
Freelance China-correspondent voor Trouw en VPRO’s Bureau Buitenland

Een verhuizing naar de maan, zo zou je het correspondentschap van Eefje Rammeloo in China wel kunnen samenvatten. ‘Echt alles is hier anders. De taal, de gewoonten, maar ook het hele waardesysteem. Dat ontdek je bijvoorbeeld als je airco kapotgaat en de mannen die het komen maken een pijp willen aanleggen dwars door je woonkamer.’
Laat het een huis-tuin-en-keukenvoorbeeld zijn; het illustreert goed de dagelijkse obstakels waarvoor Rammeloo zich gesteld weet. Ze heeft geen Chinese wortels; dat betekent altijd op achterstand beginnen in het land dat het niet bepaald moet hebben van een groot vertrouwen in de medemens. Rammeloo: ‘In China bemoeit de staat zich met alles. Het is hier een socialistische dictatuur, zonder publiek debat. Ik werk vaak met een assistent. Zij is mijn rechterhand en duider van de samenleving. Zo’n vertrouwensrelatie heb ik echt nodig: iemand die me dingen uitlegt die ik van mijn buurvrouw nooit zal horen.’

Of dat niet demotiverend werkt? Integendeel, stelt Rammeloo. Het is juist haar motor. ‘Ik vind Nederland ontzettend saai. In China word ik elke dag verrast.’ Vanuit haar standplaats Shanghai probeert ze 9597000 vierkante kilometer China en de volksaard van 1,4 miljard mensen te doorgronden. Dat is niet alleen een onmogelijke taak, het is ook vaak vechten tegen vooroordelen en onwetendheid.
Rammeloo: ‘Ik stond eens op een feestje in Nederland, waar iemand vertelde over kennissen die twee Chinese meisjes hadden geadopteerd. “Want die Chinezen houden niet zo van meisjes.” Zulke opmerkingen gaan zó voorbij aan het verdriet en de pijn van de Chinezen.’ Des te meer reden om de gelaagdheid van China bloot te leggen.
De noodzaak daarvan werd nog maar eens pijnlijk duidelijk toen Nederland het uitbreken van de coronapandemie aanvankelijk afdeed als een Chinese curiositeit. ‘Terwijl ik exact zag gebeuren wat wij in China net hadden meegemaakt,’ zegt Rammeloo. ‘Toen heb ik me wel even afgevraagd of mensen mijn verhalen überhaupt lazen.’

Lieke van den Krommenacker

Zo bereik je wel de mensen die je verhalen in de krant overslaan.

‘Mijn boek werd eerder aangeboden als een boek over India. Toen waren de boekhandels nauwelijks geïnteresseerd. Ik heb tegen mijn uitgever gezegd: volgens mij moeten we het anders brengen. Het gaat over journalistiek en het correspondentschap, en daarnaast leer je iets over het land. Met die nieuwe flaptekst wilde iedereen het hebben. Nieuws over India sla je algauw over. Ik deed dat zelf ook, terwijl ik toch een fervent buitenlandman was. China wel, maar India? Nee, even niet.’

Waar ligt dat aan?

‘Voor mij was het net een stapje te ver van mijn bed. Ik liet dingen die in Afrika speelden ook vaak links liggen. De NRC gaat altijd diep op de dingen in. Soms dacht ik: goed dat het erin staat, maar niet voor mij. Iets te ver weg. Ik denk dat ik daarom een drive had om India op een zo aantrekkelijk mogelijke manier voor het voetlicht te brengen en duidelijk te maken hoe belangrijk het land was. Ik heb gek genoeg best veel over militaire zaken geschreven. Daar las je nooit iets over. India voelt zich gedwongen een leger op te bouwen dat het kan opnemen tegen het Chinese leger. Daar gaat heel veel geld naartoe, dat gaat weer niet naar armoedebestrijding.’

‘Als je in India woont, is het een totaal ander land dan je denkt op grond van wat je er in Nederland van hebt meegekregen’

Uit je boek blijkt dat redacties altijd weer dezelfde onderwerpen willen: gruwelijke verkrachtingszaken, moderne hekserij, kindbruidjes. Wat voor beeld krijgen we als nieuwsconsument op die manier van India?

‘Ik heb nooit geschreven over kindhuwelijken. Het is me heel vaak gevraagd, maar ik heb het nooit gedaan. Het is een heel ingewikkeld onderwerp en ik vind dat het India stigmatiseert. Er was ook geen actuele noodzaak voor. Maar sommige onderwerpen worden steeds opnieuw ontdekt. Het filter zit niet bij de correspondent maar bij de redacties. Die bepalen wat jij en ik lezen. Een correspondent wil veel meer, maar bij de redactie heersen bepaalde oordelen en vooroordelen. Dat bedoel ik niet als kritiek, het is heel logisch. Je moet dingen ordenen, anders word je gek. Maar als je in India woont, is het een totaal ander land dan je denkt op grond van wat je er in Nederland van hebt meegekregen.’

Je boek is heel persoonlijk. Het gaat ook over je huwelijksproblemen en de eenzaamheid die je als correspondent hebt ervaren.

‘Ik wil niet spreken voor mijn collega’s, maar ik kan me voorstellen dat je als correspondent graag zegt dat je een geweldig leven hebt. Dat is wat iedereen van je verwacht. Er is toch geen leukere baan? Maar het is niet altijd fijn. Ik heb over het uiteenvallen van ons huwelijk geschreven omdat dat ook verbonden was met het naar India gaan. Daarmee maak ik korte metten met het idee dat iemand met een gezin een stabieler leven zal leiden in zo’n land. Als je uit elkaar gaat en je kunt je kinderen niet meer zien, ben je even geen goeie correspondent meer.

Over eenzaamheid wordt sowieso niet graag gesproken. Ik heb nooit tegen iemand gezegd dat ik me eenzaam voelde. Ook omdat ik me er een beetje voor schaamde. Ik vond dat ik veel meer vrienden moest maken, maar het lukte gewoon niet. Als ik leuke mensen ontmoette, merkte ik na een tijdje dat ze niet op mij zaten te wachten. Ze hadden al genoeg vrienden.’

Je hebt boeken geschreven, prijzen gewonnen. Binnen de journalistiek heb je heel veel bereikt. Heb je last van statusverlies nu je meester Joeri bent?

‘Ik heb er geen last van, maar als iemand vraagt wat ik doe, voelt het anders om te zeggen dat ik voor de klas sta. Het is overigens wel zo dat je onwijs veel waardering krijgt als je dat zegt. Ik ben dit gaan doen omdat ik het belangrijk vond en omdat het me leuk werk leek. Iemand in mijn omgeving noemde het kapitaalvernietiging. Dat begrijp ik wel. Ik heb veel kennis opgedaan waar ik nu niks mee doe, maar ik blijf wel schrijven. Ik heb niet het gevoel dat ik het onderzoeken van de wereld vaarwel heb gezegd, ik verdien er alleen niet langer mijn brood mee.’

Ik wil weg

Joeri Boom

Uitgeverij Podium