Vijftig jaar geleden verscheen Mario Puzo's roman The Godfather, de basis voor de gelijknamige filmtrilogie. Het werd een wereldwijde bestseller, maar de meningen over het boek waren destijds verdeeld.

Er waren momenten, zeker in antiquariaten in de jaren negentig, dat het boek je vanaf elke plank leek aan te staren. Die gestileerde hand, meestal wit tegen een inktzwarte achtergrond, maar bloedrode varianten kwamen ook voor, met zo’n kruis-met-touwtjes van een marionet erin, waaraan de titel hing: The Godfather. Het omslagbeeld was alomtegenwoordig.

Niet gek ook, want toen Mario Puzo (1920-1999) overleed, waren er wereldwijd al meer dan 21 miljoen exemplaren van zijn roman over maffiafamilie Corleone verkocht. Negen miljoen daarvan in de eerste twee jaar, waarin het boek maar liefst 67 weken in de bestsellerlijst van The New York Times stond. En de verkoop kreeg uiteraard nog extra impulsen door de gelijknamige filmtrilogie (1972, 1974 en 1990), waarvoor hij met regisseur Francis Ford Coppola de scenario’s schreef.

'It was really time to grow up and sell out. Dus ik zei: oké, ik schrijf wel een boek over de maffia.'

Mario Puzo

Zelfs wie die films nooit zag, zal citaten uit en verwijzingen naar vooral de eerste twee delen waarschijnlijk moeiteloos herkennen. Van dat slepende trompetwalsje van Nino Rota en een afgehakt paardenhoofd als ultiem theatraal dreigement tot die ene zin, uitgesproken door Marlon Brando en sindsdien eindeloos herhaald, al dan niet door imitatoren met proppen watten in hun wangen: ‘I’m gonna make him an offer he can’t refuse…’

Onbetwiste cinematografische meesterwerken zijn het, met als fundament dus dat ene boek. Vaak gezien, ook door uw verslaggever nooit gelezen – tot voor kort. De aanleiding om dat alsnog te gaan doen? Deze maand is het vijftig jaar geleden dat The Godfather (1969) werd gepubliceerd, met alle speciale jubileumedities van dien. Inclusief eentje van de vertaling uit 1970, De peetvader, die ergens onderweg de spuuglelijke Polderengelse titel De Godfather kreeg.

Hell's Kitchen

Maar of dat lezen de moeite waard zou zijn, daarover bleken de meningen op voorhand verdeeld. Zo vergeleek de recensent van The New York Times Dick Schaap het boek destijds onder meer met Philip Roths recent verschenen Portnoy’s Complaint (1969), wat een op z’n minst memorabele zin opleverde: ‘Wat Roth voor masturbatie deed, heeft Puzo met liefdevolle zorg en oog voor detail voor moord gedaan.’ En in Puzo’s necrologie in The Guardian werd droogjes opgemerkt dat ‘leden van de maffia, die zelden worden ondervraagd over hun literaire oordeel,’ het naar verluidt prachtig hadden gevonden.

Een literair auteur was hij, als een van de twaalf kinderen van een Napolitaans immigrantenpaar opgegroeid in Hell’s Kitchen, vertelde Puzo daarna. Maar na twee welwillend besproken maar beroerd verkopende romans nam hij een besluit: ‘Ik was 45 jaar oud en had twintigduizend dollar schuld bij familieleden, kredietinstellingen, banken en diverse bookmakers en genadeloze woekeraars. It was really time to grow up and sell out. Dus ik zei tegen mijn redacteuren: oké, ik schrijf wel een boek over de maffia.’ Zijn eerste voorschot was vijfduizend dollar, en de rest is bijzonder lucratieve geschiedenis.

Simpel en gespierd

Overdreven fijnbesnaard of vrij van clichés kun je het proza in The Godfather niet noemen, dat blijkt waar. Gezichten worden om de haverklap ‘(donker)rood van woede’. Van één personage wordt haast dwangmatig vermeld dat diens gezicht ‘cupidovormig ’ is. En er komen enkele onbedoeld hilarische seksscènes voorbij, waarbij uitgebreid bij de problematische omvang van de geslachtsdelen van de bedpartners wordt stilgestaan, en rondom die van de vrouw in kwestie zelfs een compleet gynaecologisch subplotje is opgetrokken. Merkwaardig.

Maar vertelkundig vakwerk biedt de roman inderdaad ook volop. Er is uiteraard de suspense van de tien jaar omspannende plot vol verraad, geweld en wraak. De opkomst en dreigende ondergang van de Corleones, die in een bloedige strijd verwikkeld raken met de vier andere maffiafamilies in New York, terwijl de oude patriarch Don Vito, bijgestaan door adoptiezoon/consigliere Tom Hagen, wanhopig zijn macht probeert te behouden en over te dragen aan zoon Michael – heerlijk pageturnermateriaal is het.

Puzo’s taal is simpel en gespierd, maar ook bijzonder beeldend. Zijn dialogen zijn wonderen van overtuigend realisme. (Echte gangsters weigerden te geloven dat de schrijver hun milieu niet van binnenuit kende en gingen een paar van de kleurrijkste zinsneden uit zijn roman zelfs daadwerkelijk gebruiken.) En bovendien slaagt hij erin je sympathie te laten voelen voor zijn bikkelharde personages. Hij voert je mee in hun wereld van erecodes, gunsten, wederdiensten en afrekeningen, die zij rechtvaardiger achten dan de wetten van de bovenwereld. Tot je een volgende moord bijna net zo logisch en vanzelfsprekend gaat vinden als zij.

Kortom: een halve eeuw na dato had marionettenspeler Mario Puzo deze lezer nog steeds aan zijn touwtjes. Volgende titel op onze leeslijst: The Fortunate Pilgrim (1965). Puzo’s tweede, semiautobiografische roman, die hij tot zijn dood zijn persoonlijke favoriet bleef noemen. Kunnen we niet afslaan.