Akashic Books voegt deze week de titel Amsterdam Noir toe aan de illustere Noir-serie. De bundel met misdaadverhalen werd samengesteld door René Appel en vertaler Josh Pachter.

Het begon met een eenvoudig idee, waarin nog geen spoor van wereldomspannende ambities te bekennen was.

Sterker, vertelde Johnny Temple, oprichter van het New Yorkse uitgeverijtje Akashic Books, in februari nog op de website Chicago Review of Books, oorspronkelijk was Brooklyn Noir (2004) nooit bedoeld als eerste deel van een reeks: ‘We gaven die bundel uit omdat we een hommage wilden brengen aan de stad, die een van de meest multiculturele ter wereld is. Als je er rondfietst, hoor je op één straathoek Chinees praten, en Jiddisch op de volgende.’

Een tikkeltje gruizig eerbetoon moest het worden, aangezien Temple, tevens basgitarist in de postpunkband Girls Against Boys, zijn (hobby)uitgeverij begon om ‘de literaire wereld te ontyuppen’ en ‘duistere, provocatieve, vakkundig geschreven verhalen uit de achtergestelde klasse’ te publiceren. ‘En zo kwamen we op het idee om een verzamelbundel te maken met verhalen van heel uiteenlopende schrijvers, waarbij elk verhaal in een ander deel van Brooklyn moest spelen.'

Misdaadverhalen in het moeilijk te definiëren noir-genre, omdat die (‘gevaarlijk en sexy’) een aantrekkelijke lens vormden om een stad door te bekijken; voertuigen voor maatschappijkritiek konden zijn ook, zonder dat die meteen loodzwaar of prekerig zou klinken.

Samensteller Tim McLoughlin wierf er een twintigtal onder lokale talenten én bekendere auteurs als Pete Hamill en Pearl Abraham. En, verdomd, mede dankzij een artikel in The New York Times werd het resultaat ook in commercieel opzicht een doorslaand succes.

Gevolg: Akashic begon hetzelfde recept toe te passen op andere steden in de VS en, niet veel later, in de rest van de wereld. Terwijl gaandeweg talloze grote (literaire) namen zich voor bijdragen lieten strikken, blijkt ook in USA Noir (2014), de greatest hits-bundel waarvoor Temple uit de eerste tien jaar van de serie putte.

(tekst loopt door onder de illustratie)

'Misdaadverhalen in het noir-genre ('gevaarlijk en sexy') vormen een aantrekkelijke lens om een stad door te bekijken'

mocromaffia

Zo publiceerde Dennis Lehane in het door hemzelf samengestelde Boston Noir (2009) het briljante ‘Animal Rescue’, basis voor de latere film The Drop (2014). In New Jersey Noir (2011), bijeengebracht door Joyce Carol Oates, tekende Jonathan Safran Foer voor het in Princeton spelende ‘Too Near Real’, waarin een ronduit creepy rol is weggelegd voor Google Street View. En elders schreven George Pelecanos, Lee Child en Michael Connelly ieder over hun eigen hoekje van Washington, Phoenix en LA.

Inmiddels telt de reeks meer dan negentig titels. Naast zo’n beetje alle grote Amerikaanse steden strekt het topografische bereik zich uit van Parijs, Stockholm en Rome tot Trinidad, Delhi en Buenos Aires. En op de website van Akashic staan alweer twintig nieuwe Noir-steden aangekondigd, met naast onder meer Sidney, Addis Abeba en Marrakesj ook, jawel, Amsterdam.

Rijkelijk laat, ben je geneigd te denken, op een verwrongen manier chauvinistisch. Zeker nu er nog geen Amerikaanse publicatiedatum bij wordt vermeld. (De mocromaffia, drugs- en vrouwenhandel… Misdaad hebben we toch genoeg?!)

Kinderachtig, natuurlijk. Al is het, nu de Nederlandstalige editie van Amsterdam Noir deze week wel alvast verschijnt, prettig om te zien dat we ons voor de door René Appel en vertaler Josh Pachter samengestelde bundel in elk geval niet hoeven te schamen.

De vijftien verhalen bestrijken alles van de grachtengordel en de rosse buurt tot minder toeristische locaties als Osdorp, Sloten en de Bijlmer. Ze zijn onderverdeeld in vier losjes thematische afdelingen, elk vernoemd naar een toepasselijke film-noir-titel: ‘Worstelingen met een persoonlijke geschiedenis’ (Out of the Past), ‘Gevangen in een web van intriges’ (Kiss Me Deadly), ‘(Morele) corruptie’ (Touch of Evil) en ‘Nachtelijke escapades’ (They Live by Night). En in elk ervan zijn sterke tot zeer sterke bijdragen te vinden.

martelpraktijken

Zo wordt in ‘Welkom in Amsterdam’ van Michael Berg een overlevende van traumatische martelpraktijken tijdens de oorlog in Syrië op Schiphol geconfronteerd met zijn fanatiekste beul. Christine Otten laat in het op ware gebeurtenissen geïnspireerde ‘Zielsverwanten’ een in Prada gestoken Algerijnse tiener in Tuindorp Oostzaan aan het woord, die een bijzonder sappig verhaal te vertellen heeft over een louche Chinese snackbarhouder, een sensationele gruwelmoord en een klassieke femme fatale. Uit Mensje van Keulens verrassend poëtische ‘Duivelseiland’ stijgt een penetrante zwavelgeur op. En Herman Koch maakt in het in de Watergraafsmeer spelende ‘Enkelband’ zijn onheilspellende openingszin aardig waar: ‘Het was misschien een vergissing om op de eerste dag van mijn weekendverlof naar mijn oude buurt terug te keren.’

Prettig gevarieerd is Amsterdam Noir ook. Wat betreft de gepleegde vergrijpen (moord en doodslag, oplichting en roofovervallen) en de culturele achtergrond van de personages, bijvoorbeeld. Terwijl en passant zulke uiteenlopende kwesties als vrouwenhandel, huisjesmelkerij en de positie van moslimmeisjes worden aangesneden. Precies het soort onderhoudend engagement waarvoor de reeks werd bedacht.

Goed, een enkele verhaal is minder geslaagd. (Loes den Hollander goochelt nogal onhandig met de geest van seriemoordenaar Ted Bundy. Zoals in het slotverhaal van de samenstellers, ‘Sterrennacht’, wel érg opzichtig naar de Vincent van Gogh-industrie wordt geknipoogd.)

Maar daar staat Walter van den Bergs meesterlijke ‘Get Rich Quick’ dan weer tegenover. Het relaas van een hilarisch uit de hand lopende poging-tot-roofoverval door twee kut-Marokkaantjes in Sloten, waaraan werkelijk alles klopt. De opgefokte branietaal, doorspekt van ‘pipa’s’ en ‘chill’. De spanningsopbouw en soepele dialogen. Of die geweldige psychopathische autist die de antihelden met bloederig slapstickgeweld de voet dwars zet. Pulp Fiction rond de Sloterplas, zoiets is het.

Onze favoriete zin: ‘Je neus is – is gewoon een beetje weg, habibi.’ Kijk, da’s een visitekaartje.

René Appel en Josh Pachter (red.): Amsterdam Noir (Ambo/Anthos)