Een deel van de non-fictie die de op 22 mei overleden Philip Roth schreef, is verzameld in een bundel met de bijna pesterige titel Waarom schrijven?

 Hoe het leven hem beviel nu hij niet meer schreef, werd Philip Roth (1933-2018) gevraagd in een interview in Svenska Dagbladet, verschenen op 16 maart 2014, zo’n anderhalf jaar nadat hij zijn pensionering had bekendgemaakt. Het antwoord was er één van een man verlost van ‘ondoenlijk’ werk. ‘Ochtend na ochtend, vijftig jaar lang, keek ik naar de volgende bladzijde, weerloos en onvoorbereid,’ kreunde hij nauwelijks ironisch over zijn lijdensweg. ‘Koppigheid, niet talent, was mijn redding. Ik had ook het geluk dat ik gelukkig-zijn niet belangrijk vond en dat ik geen medelijden had met mezelf. Hoewel ik geen idee heb waarom deze taak juist mij te beurt moest vallen.’

‘En nu? Nu ben ik een vogel die uit een kooi is ontsnapt.’ Het was, zo zei Roth, ‘werkelijk een grote opluchting’.

Voor wie nog getwijfeld mocht hebben was toen, ruim voordat hij op 22 mei jl. overleed, al duidelijk: op dat besluit ging hij dus niet meer terugkomen. Wat verrassend genoeg níét betekent dat wat destijds zijn zwanenzang leek, de roman Nemesis (2010), ook daadwerkelijk zijn allerlaatste titel bleef.September vorig jaar verscheen bij de Library of America, dat daarvoor al in negen delen zijn volledige fictie uitgaf, namelijk een kloeke non-fictiebundel, die nu ook in vertaling verkrijgbaar is.

Bijna pesterige titel: Waarom schrijven?

Misleidende ondertitel: ‘De verzamelde non-fictie 1960-2013’.

Misleidend wat betreft het slotjaartal, aangezien voornoemd interview uit 2014 erin is opgenomen. (Merkwaardig, overigens, dat Roth verscheidene door anderen afgenomen vraaggesprekken blijkbaar tot zijn eigen non-fictie rekende.) En misleidend omdat de verzameling allerminst volledig is. Zelfs niet als je de eerder in de prestigieuze reeks opgenomen boeken The Facts (1988) en Patrimony: A True Story (1991), respectievelijk zijn speels onbetrouwbare ‘autobiografie van een romancier’ en een memoir over leven, ziekbed en dood van zijn vader, voor het gemak buiten beschouwing laat.

(tekst loopt door onder de afbeelding)

Philip Roth

ijzige logica

Uit de eerste van twee eerder verschenen essaybundels, die in Waarom schrijven? aparte afdelingen vormen, Reading Myself and Others (1976) en Shop Talk (2001), maakte de schrijver een selectie, waarbij stukken over honkbal en politiek sneuvelden. Het derde deel, ‘Toelichting’, bestaat uit veertien tot nu toe ongebundelde toespraken, interviews en beschouwingen, geschreven tussen oktober 1992 en maart 2014, waarvan er zes niet eerder werden gepubliceerd.

Nog geen vijfhonderd pagina’s zijn het in totaal. Misschien een tiende van wat wijlen John Updike (1932-2009) aan essayistiek produceerde. En, stelde Roth in zijn voorwoord, het weinige dát hij in dat genre schreef, vond ‘voornamelijk zijn aanleiding in een provocatie – een antwoord op beschuldigingen van antisemitisme en Joodse zelfhaat – een bevestiging van mijn aanvaarding van een prijs, een belangrijke verjaardag of het overlijden van een vriend’. Verstrooid gelegenheidswerk, zou je kunnen zeggen, dat in elk geval in omvang in het niet valt bij zijn zevenentwintig romans.

De vraag is: is het desondanks de moeite waard?

Oftewel: waarom lezen?

Eén mogelijke reden zou kunnen zijn dat Roth, wanneer hij iets als een provocatie opvatte, altijd een bijzonder vaardig
polemist was. Iemand die emotionele verwijten (en soms regelrechte scheldpartijen) beantwoordde met superieure
zinnen, doortrokken van een dusdanig ijzige logica dat je je zijn tegenstanders prompt klappertandend voorstelde.

Dat was zo aan het begin van zijn carrière, toen hij zich na publicatie van Goodbye, Columbus (1959) en Portnoy’s Complaint (1969) moest verweren tegen rabbijnen die botweg foeterden dat hij (neo)nazi’s in de kaart speelde met zijn manier van ‘Joden uitbeelden’. (Een kwestie die, hoewel dat uiteraard niet onbegrijpelijk is, in de eerste afdeling soms wel heel erg overheerst.) Of tegen (beroeps)lezers die een vrouwenhater en pornograaf in hem zagen, geen onderscheid maakten tussen de auteur en zijn personages, of anderszins onzin verkondigden. En in 2012 gold het nog steeds, blijkt uit ‘Errata’, waarin hij in een open brief aan Wikipedia omstandig uitlegt dat daarop gedeelde informatie over onder meer The Human Stain (2000) (hoofdpersonage Coleman Silk zou gebaseerd zijn op schrijver/journalist Anatole Broyard) is ‘binnengeslopen, niet vanuit de wereld der feiten maar vanuit het literaire roddel- en kletscircuit – het is totaal uit de lucht gegrepen’.

Reden voor publicatie van de brief: de ‘administrateur’ bij wie hij de fouten
aanvankelijk aankaartte, liet weten dat
de schrijver weliswaar ‘de meest gezaghebbende bron’ inzake zijn eigen werk was, ‘maar wij hebben secundaire bronnen nodig’.

hybride essayverhaal

Van zijn warmere kant laat Roth zich zien in een ontroerende ode aan zijn vader (‘Als kroniekschrijver van Newark heb ik alleen maar op zijn schouders gestaan’) en aan een inspirerende klassenleraar op zijn middelbare school, Robert Lowenstein, die deels model stond voor het personage Murray Ringold in I Married a Communist (1998). Of in zijn zeer persoonlijke, soms pijnlijk openhartige in memoriam voor Bernard Malamud.

Ook zeker lezenswaardig: de collegiale gesprekken die hij voerde met onder meer Primo Levi, Edna O’Brien en Ivan Klimá, een van de auteurs uit het communistische Oostblok met wie Roth in de jaren zeventig bevriend raakte en voor wiens werk hij zich inzette. (Een rol waarover hij later nogal beknopt vertelt in zijn in 2013 voor de Amerikaanse tak van schrijversvereniging Pen gehouden toespraak ‘Een Tsjechische leerschool’.) Of zijn vlammende betoog ‘Het schrijven van Amerikaanse fictie’, uit 1960, over de moeizame verhouding tussen de schrijversverbeelding en de krankzinnige werkelijkheid van de Amerikaanse samenleving.

Een prima oogst, zou je zeggen.

Maar ondertussen moet je ook vaststellen dat het onderwerp van de essayist Philip Roth wel erg vaak ‘het leven en werk van Philip Roth’ was. Dat zijn essay over het oeuvre van een ander, ‘Saul Bellow herlezen’, ongeveer zo schools en ongeïnspireerd blijkt als de titel al doet vermoeden. En dat je in zijn beschouwende proza eigenlijk maar zelden veel van de sprankeling en verbeeldingskracht van zijn beste romans terugziet.

Geen toeval, waarschijnlijk, dat het met afstand spannendste in deze verzameling een ‘hybride essayverhaal’ is, “‘Ik wilde dat u steeds mijn hongeren bewonderde” – of kijken naar Kafka’, geschreven nadat hij in 1971 een semesterlang colleges over diens werk en biografie gaf aan de universiteit van Pennsylvania.

Eén mogelijke reden zou kunnen zijn dat Roth, wanneer hij iets als een provocatie opvatte, altijd een bijzonder vaardig polemist was. Iemand die emotionele verwijten (en soms regelrechte scheldpartijen) beantwoordde met superieure zinnen, doortrokken van een dusdanig ijzige logica dat je je zijn tegenstanders prompt klappertandend voorstelde.

Dirk-Jan Arensman

sitdownkomiek

Dat Roth altijd een warme band met het onderwerp heeft gevoeld, is ook elders in deze bundel overduidelijk: geen naam die zo vaak en zo bewonderend valt, soms haast tegen de klippen op. (Wanneer George Plimpton hem in 1969, in het interview ‘Over Portnoy’s Complaint’, vraagt of hij is beïnvloed door stand-upcomedians als Lenny Bruce, antwoordt hij bijvoorbeeld: ‘Ik zou zeggen dat ik meer beïnvloed ben door een sitdownkomiek” die Franz Kafka heet en een erg grappig stuk van hem dat hij De gedaanteverwisseling noemde.’) En zijn liefdevolle toon en diepgravende kennis maken het lezen van het essaygedeelte waarmee het stuk opent al tot een waar genoegen.

Met als startpunt de beschrijving van een foto van zijn held uit 1924, ‘misschien wel het prettigste en meest hoopvolle jaar dat hij ooit als man heeft gekend, én het jaar van zijn dood’, schieten zijn gedachten op een beheerst associatieve manier alle kanten op. Hij mijmert over het feit dat Kafka, als hij niet zo jong was gestorven, vermoedelijk in een concentratiekamp was geëindigd, net als zijn drie jongere zussen. (‘Schedels gevormd als deze werden bij duizenden uit de ovens geschept.’) Over wat er van hem zou zijn geworden in het onwaarschijnlijke geval dat hij tóch aan de nazi’s was ontkomen en als vluchteling Palestina of de vs had bereikt.

bevlogen interpretatiekunst

Maar bovenal gaat het over Kafka’s moeizame relatie met vrouwen en de rol die gevangenschap, pogingen tot ontsnappen én het onvermijdelijk mislukken van die pogingen in zijn romans en verhalen spelen. Over hoe het hem maar niet lukte om zich te ontworstelen aan zijn ouderlijk huis en de verlammende invloed van zijn dominante vader, zich werkelijk te
(ver)binden aan verschillende meisjes en vrouwen met wie hij ‘wisselvallige, beklemmende verlovingen’ kende. En de vraag waarom hij in 1923, elf maanden voor zijn dood, dan plotseling wél Praag verliet, om in Berlijn samen te gaan wonen met de negentienjarige Dora Dymant.

Een scherpzinnige verkenning van biografische feiten en literaire thematiek is het.

Maar het échte wonder van deze hybride volgt in deel twee, wanneer de romancier in Roth het overneemt en hij in twaalf pagina’s een compleet Amerikaans bestaan voor ‘dr. Kafka’ bij elkaar verzint. Eentje waarin de niet-gestorven vluchteling ‘uit een zo ver en droef land’ in 1942 niet alleen zijn eigen bespotte leraar Hebreeuws op de middelbare school in Newark werd, maar, eenmaal in het vizier van zijn goedbedoelende ouders verschenen, ook nog geacht werd te trouwen met zijn tante Rhoda!

Een what-if?-experiment dus, dat je daarom als een vingeroefening zou kunnen zien voor de alternatieve levenswandel van Anne Frank die Roth in The Ghostwriter (1979) schetste, of voor The Plot Against America (2004), zijn historische angstvisioen van een fascistische Verenigde Staten onder vliegenierspresident Charles Lindbergh (1902-1974). Maar vooral een visioen dat de gedachtelijnen in het voorafgaande essay perfect spiegelt en aanvult, terwijl het zich tegelijk als een ijzersterk zelfstandig kort verhaal laat lezen. Geestig, lichtvoetig en absurd overtuigend.

Philip Roth: Waarom schrijven? De verzamelde non-fictie 1960-2013 (vert. Else Hoog, Ko Kooman en Bartho Kriek, uitgeverij De Bezige Bij)