Jane Gardam werd in Nederland pas 'ontdekt' toen ze al dertig titels op haar naam had staan en door vakgenoten hogelijk was geprezen. Hoogste tijd om hier het verzuim in te halen.

Het heeft iets gênants, dat Jane Gardam (1928) met de eerste twee delen van haar Old Filth-trilogie, Een onberispelijke man en Een trouwe vrouw, in Nederland een van de literaire ontdekkingen van 2017 werd. Die romans verschenen oorspronkelijk al in respectievelijk 2004 (Old Filth) en 2009 (The Man With the Wooden Hat). In de Britse pers werden ze toen uitgebreid bejubeld, en om het hier volkomen onopgemerkt blijven nog pijnlijker te maken: nieuw waren de loftuitingen voor de schrijfster allerminst.

Wat heet. Sinds ze in 1971 debuteerde met de verhalen voor kinderen in A Few Fair Days, nog datzelfde jaar gevolgd door de jeugdroman A Long Way From Verona en vier jaar later door haar eerste verhalenbundel voor volwassenen Black Faces, White Faces, ontving ze vele onderscheidingen, waaronder, als enige auteur in de geschiedenis van die prijs, twee keer een Whitbread Award, in 1983 en 1991. In 2009 werd ze vanwege haar literaire verdiensten benoemd tot Officer in the Order of the British Empire. Terwijl collega’s van wie we hier wél hadden gehoord haar ondertussen uitriepen tot ‘een van onze allerbeste schrijvers’ (Hilary Mantel), of met Ian McEwan vaststelden: ‘Jane Gardams boeken behoren tot de grote schatten van de Engelse literatuur.’

Kortom: schaamrood, kaken. Maar, ach, op een bepaalde manier past zo’n verlate omarming ook wel bij Gardams loopbaan.

bezetenheid

Zeven jaar geleden vertelde de schrijfster in een interview met Alex Clark in The Guardian dat haar bestaan voorgoed veranderde op het moment dat, toen ze acht jaar oud was, in haar dorp een bibliotheek werd geopend. Zoals ze ook van jongs af aan wist dat schrijven voor haar ‘de enige manier leek om te leven, om gelukkig te zijn’. Maar evengoed maakte ze er pas relatief laat echt haar werk van.

Op 11 juli 1928 als Jane Pearson geboren in Coatham, North Yorkshire trouwde ze als twintiger, na een studie Engels, met jurist David Gardam, die (Old Filth-lezers veren hier even op) gespecialiseerd was in het bouwrecht, veel in Hongkong, Singapore en Maleisië werkte en het schopte tot lid van de Queen’s Council. En vanaf 1956 wijdde ze zich volledig aan hun kinderen, Tim, Kitty en Tom. Vijftien jaar lang. ‘Ik begon te schrijven op de dag – nee, de óchtend – dat Tom naar school ging. Kwam thuis, ging zitten en begon te schrijven.’ Over Yorkshire, kinderen en sprookjes. In koortsachtig tempo. Want: ‘I was bursting to get on with it.’
Rubbish, I’m sure,’ zei ze over die eerste verhalen. Maar die bezetenheid, die drang om voor de literatuur verloren tijd in te halen, raakte ze nooit meer kwijt. Resultaat: met meer dan dertig gepubliceerde titels werd ze één van de productiefste auteurs van haar generatie.

Dat een late start maken als Gardam-lezer ook zo zijn voordelen heeft, wordt duidelijk nu deze week ook het derde deel van haar trilogie, Last Friends, in vertaling verschijnt.

Voordeel één: waar de trouwe volgers van jurist Edward ‘Old Filth’ Feathers (zijn bijnaam een afkorting van ‘Failed In London? Try Hongkong.’), diens echtgenote Betty Macintosh en zijn aartsrivaal Terry Veneering in Engeland telkens járen op een vervolg moesten wachten, liggen hun overlappende levensverhalen in de nadagen van het Britse Wereldrijk hier dus binnen tien maanden in de winkel. Wat niet alleen goed nieuws is voor de ongeduldigen, maar voor ieders leesgenot.

voortmodderen

Waarom? Omdat de hele trilogie een cumulatieve kracht en diepte krijgt wanneer bij lezing van Laatste vrienden de eerdere delen je nog betrekkelijk vers in het geheugen liggen. Als je weet dat, pakweg, de in Brits-Maleisië geboren Feathers als ‘weeskind van de Raj’ een traumatische jeugd kende nadat hij op zijn vierde naar een pleeggezin in Wales werd verbannen. Dat Betty, veel minder saai en suffig dan ze aanvankelijk lijkt, jarenlang een ‘schuldige’ parelketting koesterde die ze van Terry kreeg, en je ook díens verborgen verleden langzaam leert kennen. En dat allemaal zonder je precies te herinneren wat je in welk deel las.

Een verslavende kluwen van in elkaar grijpende levens wordt het, vol spiegelingen en contradicties. Een verslag van hoe beschadigde mensen tot aan het graf fier voortmodderen; geschreven in vederlichte, oer-Britse understatementzinnen die niettemin vaak diep ontroerend zijn.
Voordeel twee: wie na deze prachtboeken wanhopig naar meer verlangt, is niet louter op Gardams geestverwante voorgangers (zie kader) aangewezen. Er is immers nog een compleet oeuvre om met terugwerkende kracht te ontdekken. Nog zes romans en negen verhalenbundels, als we haar jeugd- en kinderboeken even buiten beschouwing laten.

We beginnen er hier met vier.

Wat de korte verhalen betreft brengt uitgeverij Cossee gelijktijdig met Laatste vrienden het bundeltje De geheime brieven, met daarin twee verhalen rond de vertrouwde Old Filth-personages. Daaronder is het bijzonder feestelijke ‘The People On Privilege Hill’, dat is terug te vinden in The Stories (2014), een kloeke, door Gardam zelf samengestelde bloemlezing die de ideale start van een inhaalslag vormt. Dertig verhalen, geschreven tussen 1977 en 2007, als een compact en duizelingwekkend gevarieerd carrièreoverzicht.

onderkoeld

Zo zijn er meerdere proeven van haar talent voor bedrieglijk monter getoonzette tragikomedie, zoals ‘The Easter Lillies’, waarin het koloniaal type Ingoldsby op Malta terugdenkt aan zijn oude kleuterjuf, Miss White, en haar voor een kerkdienst in Engeland haar favoriete exotische bloemen bezorgt – een tedere attentie die dramatisch uitpakt. ‘The Sidmouth Letters’, over de zoektocht naar liefdesbrieven van Jane Austen, is een academische klucht waarop A.S. Byatt haast jaloers kan zijn. En elders schrijft ze met evenveel gemak een feministisch vervolg op het sprookje ‘De kleine zeemeermin’, sfeervolle kerstverhalen of fijne tongue-in-cheek-horror als ‘A Spot of Gothic’.


Gardams romans God On the Rock (1978) en The Queen of the Tambourine (1991) blijken ondertussen al even onvergelijkbaar, en even smakelijk. De eerste, destijds op de shortlist voor de Booker Prize, is een opvallend sober verhaal rond Margaret Marsh, een achtjarig meisje dat anno 1936 opgroeit tussen haar bijna godsdienstwaanzinnige vader Kenneth en haar moeder, Elinor, wier hart nooit volledig heelde na de wreed verstoorde upstairs/downstairs-romance met de chique Charles Frayling, in haar jeugd een van de bewoners van een plaatselijk landhuis. De ‘koningin’ uit de tweede titel is de hilarisch bemoeizuchtige huisvrouw Elizabeth Peabody, die vanuit een chique Londense buitenwijk 240 pagina’s lang brieven schrijft aan een voormalige buurvrouw, Joan. Een overspelige dame, denk je aanvankelijk, die haar echtgenoot en kinderen in de steek liet voor een avontuurlijk nomadenbestaan. Maar naarmate Elizabeths onbeantwoorde berichten langer en uitzinniger worden, vraag je je steeds meer af hoe (on)betrouwbaar deze stikjaloerse vertelster nu precies is.


Gardams persoonlijke favoriet, tot slot?
In voornoemd vraaggesprek in The Guardian wees ze het epische Crusoe’s Daughter (1985) aan als ‘quite my best’, en daar valt veel voor te zeggen. Acht decennia uit het leven van vertelster Polly Flint bestrijkt het boek, van het moment dat ze in 1904, na het overlijden van haar moeder, als zesjarig meisje door haar zeevarende vader naar ‘het gele huis’ van twee tantes bij de kust van Yorkshire wordt gebracht, helemaal tot haar eigen dood op diezelfde plek. Daartussenin: een leven vol beperkingen en tegenslagen dat met een serene rust wordt uitgeserveerd. Onderkoeld maar aangrijpend, haast ongemerkt inventief (met innerlijke monologen die soms als toneeltekst worden weergegeven) en goeddeels draaiend om Polly’s liefde voor het geschreven woord in het algemeen en die letterlijk in een isolement gestrande romanheld van Daniel Defoe in het bijzonder.


Een roman over de kracht van literatuur, kortom, van een schrijfster die die kracht telkens opnieuw bewees.

Jane Gardam: Laatste vrienden (oorspronkelijke titel: Last Friends, vert. Gerda Baardman en Kitty Pouwels, uitgeverij Cossee)

drie voorgangers

‘Ik geloof dat niets mijn verhalen heeft “beïnvloed”,’ zei Jane Gardam eigengereid in een rubriek in de Canadese krant The Globe and Mail die ‘The Influence Interview’ heette. ‘De inhoud kwam van ergens buiten mezelf, en ik was er verwaand genoeg op gebrand mijn eigen stijl te behouden.’

Maar gelukkig voor Old Filth-lezers met ontwenningsverschijnselen zijn er talloze boeken van voorgangers waarmee ze wel degelijk verwantschap vertonen. Van de koloniale verhalen van Rudyard Kipling tot het werk van Jane Austen, Elizabeth Gaskell, Katherine Mansfield of Penelope Fitzgerald...

Afijn, begin eens met: Evan S. Connell: Mr Bridge (1959) en Mrs Bridge (1969) tweeluik, in 2014 bij Lebowski in vertaling verschenen, dat eveneens beide kanten van een verkrampt huwelijksleven weergeeft, maar dan in een Amerikaanse buitenwijk. Een conservatieve burgerman die zijn gevoelens niet kan uiten en een verveelde huisvrouw die vooral bang is voor wat de buren zullen denken. Samen en toch alleen. Droogkomisch en hartverscheurend. 

Virginia Woolf: De jaren (De Bezige Bij) uit 1937, tachtig jaar later vertaald. Woolf is in haar laatste roman uiteraard lang niet zo lichtvoetig als Gardam, maar in deze kroniek van vijf decennia in een upperclass-familie springt ze wel even vanzelfsprekend van het ene hoofd in het andere, van continent naar continent. Een sensitieve, poëtische pendant.  

Charles Dickens: Onze wederzijdse vriend (Athenaeum) om de volstrekt arbitraire reden dat Gardam de naam van haar personage Terry Veneering ontleende aan Dickens’ bijfiguren de Veneerings, een patserig noveaux-richesechtpaar dat leeft om te klimmen op de sociale ladder.  Of gewoon omdat het duizend kostelijke pagina’s zijn. Nadeeltje: de nieuwe vertaling van Peter Charles verschijnt pas in maart.