'So Much Things to Say. The Oral History of Bob Marley', de nu in vertaling verschenen biografie van The King of Reggae, is volgens auteur Roger Steffens de 'vrucht van een vierenveertig jaar durende obsessie'.

In 1960 was hij voor het eerst in Amsterdam, vertelt Roger Steffens (1942) in zijn hotel aan de Herengracht. 'Ik was net van school en had wat geld gewonnen als [zet spottende galmstem op] New Jersey State Oratory Champion, met de voordracht The Constitution: a Barrier Against Tiranny.'

'Wat een gelul, achteraf. Maar ja, nadat ik op katholieke scholen vijftien jaar was blootgesteld aan rechtse indoctrinatie, was ik toentertijd een steile Republikein. Ik geloofde er allemaal heilig in. Tot ik eind jaren zestig naar Vietnam werd gestuurd, en er binnen een paar weken dwars doorheen keek.'

De rechts-conservatieve jongen uit Brooklyn werd een overtuigd anti-oorlogsactivist én de westkusthippie waarvan je nog een echo terugziet in zijn kleurrijke gebreide trui.

Daar prominent op gespeld zit het teken van zijn tweede wedergeboorte: een button met de beeltenis van Bob Marley. Dezelfde foto als op het omslag van zijn levendige oral biography van The King of Reggae, volgens Steffens de vrucht van 'een vierenveertig jaar durende obsessie'.

Auteur Roger Steffens.

betoverd

Die obsessie begon dus in 1973, met één levensveranderde zin van journalist Michael Thomas in Rolling Stone: 'Reggae kruipt door je bloedstroom als een vampieren­amoebe uit de geestelijke stroomversnellingen van het bewustzijn van het bovengedeelte van de Niger.'

'Geen idee wat dat betekent, dacht ik toen ik dat las, maar ik moet die muziek nú horen. Ik ging regelrecht naar een tweedehandsplatenzaak in Berkley, om voor 2,25 dollar Catch a Fire te kopen. En zodra ik de naald op die plaat zette, raakte ik op slag betoverd.'  

Door Marleys teksten, in eerste instantie. 'Ik ben altijd verliefd geweest op taal, en de manier waarop Bob ingewikkelde concepten in een paar regels vatte was zó opwindend. ''Good God, I think it’s illiteracy/ It’s only a machine that makes money.'' Met andere woorden: als je mensen maar dom houdt, kun je ze voor zeventien cent per uur gympen in elkaar laten naaien in Indonesië. Meteen daarna kwam de muziek, waarvan ik altijd zeg dat die een geheim heeft: reggae heeft het ritme van het gezonde menselijk hart in ruste. Het is de beat die je al in de baarmoeder hoorde en je daardoor op een visceraal niveau raakt. Dat heeft er mede voor gezorgd dat het genre later de hele wereld veroverde.'

'Hij had de slechtste stem van het hele stel!'

Roger Steffens over Bob Marley en The Wailers

Later, want voor die kennismaking had Steffens zelfs het woord 'reggae' nooit gehoord. 'Terwijl ik al mijn hele leven gek was van muziek. Van Buddy Holly, Dylan en de folkrevival van begin jaren zestig. Plotseling bleek er een onontdekte muzikale wereld te bestaan, een paar honderd kilometer voor de kust van Florida, waarvan ik alles wilde weten. Het was het begin van een reis die nog steeds voortduurt.'

De reis van een monomane fan die een autoriteit werd. Begonnen als lokale radio-deejay in Santa Monica met het programma Reggae Beat, was hij vanaf 1981 zevenentwintig jaar lang de voorzitter van de reggaecommissie van de Grammy Awards. Zes kamers in zijn huis in Los Angeles bevatten 's werelds grootste collectie Marley-memorabilia. En ondertussen interviewde hij haast iedereen die in diens leven ook maar het miniemste rolletje speelde.  

In So Much Things to Say bezingen vierenzeventig daarvan ieder hún Marley. Van moeder Cedella Booker, echtgenote Rita Marley en Bunny Wailer en Peter Tosh van The Wailers tot jeugdvrienden, mentoren en maîtresses; van managers en muzikanten tot geluidstechnici en rastagoeroes. Een fascinerende polyfonie, waarbinnen de schrijver hooguit de meest waarschijnlijke versie van een gebeurtenis ondersteunt en hardnekkige mythes ontzenuwt.

(artikel loopt door onder afbeelding)

Roger Steffens met rocksteadyzanger Alton Ellis, jeugdvriend van Bob Marley (1997).

opgang

Indringend is het beeld van de armoede en verwaarlozing waarmee Marley, zoon van een zwarte moeder en een blanke ingenieur die hen al vroeg verliet, opgroeide. 'Toen zijn moeder bij de vader van Buddy Wailer introk, behandelden ze hem allebei als verschoppelingen. In Trenchtown moest hij onder hun huis slapen en twee jaar lang inwonen bij een wildvreemd oud vrouwtje. En dan werd hij ook nog door beide rassen afgewezen. Te wit voor de zwarte mensen, te zwart voor de witte. Zijn oma noemde hem ''little German boy''… Volgens mij komt daar Bobs empathie voor verdrukte mensen vandaan, voor wie hij met zijn songs dé spreekbuis werd.'

En dat terwijl hij als tiener in de los-vaste groepjes waaruit The Wailers ontstond allerminst de muzikaalste was. 'Hij had de slechtste stem van het hele stel! Ongelooflijk, toch? Dat dat je startpunt is, om uiteindelijk dé reggaekoning te worden? Puur op wilskracht en ''livication'', zoals rasta’s dat noemen, omdat in ''dedication'' het woord “dead” zit. And rasta don’t deal with death.'

Die opgang volg je vanaf de eerste successen bij Jamaïcaanse platenlabeltjes, via de overstap naar Island Records en de breuk met The Wailers tot zijn jaren als absolute wereldster. Met ruimte voor kritische tegenstemmen als Tosh (die Marley een sell-out noemt), tegenstrijdige verhalen en evidente kolder.

(artikel loopt door onder afbeelding)

louche figuren

Zo worden er twee totaal verschillende ontstaansgeschiedenissen van de song 'I Shot the Sheriff' opgedist. Een vriend beweert de zinsnede 'but I didn’t shoot the deputy' te hebben bedacht en noemt het een nummer over de strijd tegen onrecht. Ex-Miss World Cindy Breakspeare meent dat het allemaal begon met Marleys wens een kind bij haar te verwekken terwijl ze de pil slikte: 'Dat leidde tot de tekstregel ''Every time I plant a seed, he said kill it before it grow.'' De sheriff is de dokter, snap je?'

'Misschien hebben ze wel allebei gelijk,' glimlacht Steffens. 'Iedereen zegt natuurlijk graag te hebben bijgedragen aan het creatieve proces van een genie. Maar mensen déden hem ook voortdurend tekst­regels aan de hand.'

Minder geduld heeft hij met de onzintheorieën rond Marleys dood aan een melanoom. 'Nee, je kunt kanker níet bij iemand injecteren. En je krijgt het ook niet door verwondingen, het verhaal waarmee een Franse muziekjournalist die tijdens een potje voetbal op zijn teen trapte eindeloos is achtervolgd.'

Zuchtend: 'Ja hoor, de CIA heeft hem betaald om gif op zijn spikes te doen, en op zijn voet te gaan staan… Mensen geloven dat écht!'

Opvallend refrein vormen ondertussen de vele louche figuren die Marley omringden. Van manager Danny Sims, die als beveiliging voor een concert in New York de plaatselijke maffia inhuurde, tot een passeren kok-aan-huis. 'Hij heette Jeff en was huurmoordenaar.'

moordaanslag

'Bob was geen heilige, al was veel van wat hij in zijn leven deed wel saintly. Zoals naar schatting zesduizend mensen op Jamaica financieel ondersteunen. Maar hij had inderdaad veel bad guys om zich heen. Dat krijg je als je in een getto als Trenchtown opgroeit. Als je naar een gewone baan solliciteert, wordt je meteen het kantoor uitgegooid. Wie wil overleven heeft drie opties: topsporter, muzikant of gangster worden.'

Veel van het bovenstaande komt terug in de hoofdstukken rond de moordaanslag op 3 december 1976, vlak voor het gratis Smile Jamaica-concert dat de linkse PNP (People’s National Party) voorafgaand aan de verkiezingen organiseerde.

Duidelijk is dat zes mannen met machinegeweren Marley zijn compound in Kingston binnendrongen, en wild om zich heen schoten. Over het wie en waarom is eindeloos gespeculeerd.

Waren manager Don Taylor of jeugdvriend Allan 'Skill' Cole het eigenlijke doelwit, vanwege gokschulden en gesjoemel met paardenraces? Of wilde toch, jawel, de CIA de reggaerebel uit de weg ruimen?

'Bob wíst wie hem hadden beschoten. Het waren jochies die bij hem in de achtertuin hadden gezeten. Maar op Jamaica is het nu nóg levensgevaarlijk om erover te praten.'

Roger Steffens

Terugkerende naam in laatstgenoemde samenzweringstheorie is Carl Colby, zoon van de destijds pas afgetreden directeur van die geheime dienst, die als lid van een documentairefilmploeg op Jamaica was. Steffens, geërgerd: 'Hij stond gewoon in het telefoonboek van Beverly Hills, maar niemand had ooit naar zijn kant van het verhaal gevraagd. Toen ik hem een tijdschriftartikel liet zien over hoe hij die aanslag op touw zou hebben gezet, was die arme vent verbijsterd. Hij had die beschuldiging nooit gehoord! Hij haatte zijn vader en zei terecht dat hij nutteloos was geweest als geheim agent, omdat iedereen hem automatisch had verdacht. En bovendien: hij was een enorme Marley-fan!'

Zelfs verdenkt de biograaf de rechtse JLP (Jamaican Labour Party), net als de PNP gelieerd aan criminele straatbendes. 'Het was een geval van we-moeten-van-die-lastige-prediker-af. En partijleider Edward Seaga schijnt gezegd te hebben dat dit concert niet mocht doorgaan.'

apetrots

'Bob wíst wie hem hadden beschoten. Het waren jochies die bij hem in de achtertuin hadden gezeten. Maar op Jamaica is het nu nóg levensgevaarlijk om erover te praten. Veel mensen wilden er on the record niets over zeggen. Sterker: ik weet ook wie de schutter was, maar heb geen moment overwogen zijn naam te vermelden.'

Steffens' gezicht klaart op als het concert dat Marley alsnog gaf ter sprake komt. 'Het belangrijkste evenement in de populaire muziekgeschiedenis. Verreweg. Ik bedoel: hij staat daar twee avonden later op het podium. En, geloof me, als hij bij dat schot had uitgeademd in plaats van ingeademd, was hij morsdood geweest. De kogel ging vlak langs zijn borst zijn arm in. Hij laat zijn wonden aan het publiek zien. Zijn vrouw Rita staat in een ziekenhuisgewaad met een bebloed hoofdverband in het achtergrondkoortje! Waar moet je dat in ­vredesnaam mee vergelijken? Met Wood­stock?! Kom op: het regende en mensen kregen modder op hun schoenen… En het was míjn artiest die daar stond,' zegt hij half ironisch, half trots. 'Go Bob!'

Apetrots op wat zijn boek teweegbrengt is hij zeker. 'In de laatste week van juli stond er een recensie van een volledige pagina in The New York Times, eentje van zes pagina’s in The New Yorker en aan het eind van die week kreeg ik een uitnodiging om binnenkort een lezing in te geven in de Library of Congress.'

Hij mimet een openvallende mond, die overgaat in een brede grijns: 'De reggaefreak uit Brooklyn gaat het verhaal van Bob Marley in de Library of Congress vertellen!'