Charles Foster leefde voor 'Leven als een beest' als das, otter, vos, edelhert en gierzwaluw. Dankzij hem weten we nu hoe wormen smaken en hoe het voelt om achtervolgd te worden door een bloedhond.

Ergens in een achtertuin in het noorden van Londen ligt een man onder de rododendrons te wachten tot de avond valt. Pas als het donker wordt, zal hij op rooftocht gaan en restjes pizza, patat en tikka masala bijeen scharrelen uit vuilnis- zakken.

Als je zo’n man in je achtertuin vindt, bel je onmiddellijk de politie. Geen moment zou je geloven dat daar een Oxford-professor onderzoek ligt te doen naar het leven van de stadsvos. Toch is dat precies wat Charles Foster deed.

Foster is een excentriekeling zoals ze alleen in Engeland worden gemaakt: dierenarts, advocaat, professor in de medische ethiek in Oxford, en schrijver. In zijn krankzinnige boek Leven als een beest doet hij verslag van zijn poging te leven als das in Wales, otter in Exmoor, vos in Londen, edelhert in Schotland en gierzwaluw in Oxford.

Literair sjamanisme noemt hij het zelf: proberen de wereld te ervaren zoals dieren dat doen. Laag bij de grond, gespitst op geur en geluid. Dankzij de neurowetenschap hebben we een aardig idee over het reukvermogen van een das en welke gebieden er in zijn brein oplichten als hij een slak ruikt, maar hoe beleeft hij het bos waarin hij woont?

Als jongetje hield Charles Foster er al buitenissige hobby’s op na. Het begon met een vergaande fascinatie voor merels. In een lucifersdoosje bewaarde hij op een bedje van watten gedroogde mereltongetjes die hij met een tangetje uit dode exemplaren had getrokken. Zijn kostbaarste bezit was een merelbrein op sterk water dat naast zijn bed stond.

Toen hij iets ouder werd, jaagde hij op edelherten in de Schotse Hooglanden en schoot hij reeën, konijnen en vogels met een passie die grensde aan het genocidale, zoals hij het zelf formuleert.

woelmuizenpis

De volwassen Foster bekeerde zich tot de tofoe en schaamt zich voor dat bloeddorstige verleden. Toch had hij voor dit boek veel aan de vaardigheden die hij als jager had opgedaan. Hij leerde over de grond te kruipen, zich doodstil te houden en eindeloos geduld te hebben.

‘Iemand met een geweer ziet, hoort, ruikt en voorvoelt veel meer dan iemand met een vogelboek en een verrekijker. Het is alsof de dood, of de potentiële dood, van een dier een paar oude, diep begraven knoppen omzet. De dood moet in de lucht hangen wil je jezelf echt voelen leven.’

Foster weet zijn idiote experiment zo overtuigend te brengen dat je bereid bent een heel eind met hem mee te gaan

Veel natuurvorsers zullen dit baarlijke nonsens vinden, maar Foster weet zijn idiote experiment zo overtuigend te brengen dat je bereid bent een heel eind met hem mee te gaan. Hij is de eerste om te erkennen dat hij zichzelf een onmogelijke taak heeft gesteld, maar dat neemt niet weg dat hij zijn missie uiterst serieus neemt. Dus graaft hij een burcht waar hij samen met zijn achtjarige zoon wekenlang leeft als das. Vader en welp kruipen op handen en voeten rond, lebberen water uit de rivier en slapen in kop-staartformatie. Ze wroeten en graven en leren geuren herkennen die de menselijke neus gewoonlijk niet opmerkt. Citrusachtige woelmuizenpis bijvoorbeeld, of de vaag zilte geur van een slakkenspoor.

wormen met een vachtje

Daar blijft het niet bij. Een dassendieet bestaat grotendeels uit wormen, dus worden er wormen gegeten. Net zoals Foster in het hoofdstuk over otters probeert met zijn mond een vis te vangen. Maar als een gedesoriënteerde stekelbaars per ongeluk zijn mond binnenzwemt, kan hij zich er niet toe brengen die tussen zijn kiezen te vermalen en door te slikken.

Otters vindt hij trouwens vreselijke beesten. Hun extreem snelle stofwisseling zorgt ervoor dat ze constant moeten eten en tijdens onderlinge vechtpartijen bijten ze zonder scrupules elkaars penis en testikels eraf. ‘Wormen met een vachtje’ zijn het, met ‘kille kraaloogjes’. Je zult Foster niet snel betrappen op antropomorfisme, maar dierenpolitiek correct is hij gelukkig ook bepaald niet. Neem zijn rabiate kattenhaat. ‘Niemand houdt echt van katten. Ze zijn intrinsiek onaangenaam: ijdel, koud en wreed.’ Vossen noemt hij daarentegen briljante fysiologische generalisten. Hun vermogen te gedijen in miserabele omstandigheden (lees: de grote stad) zonder dat dit ten koste gaat van hun scherpe zintuigen, boezemt hem groot ontzag in. In zijn poging iets te begrijpen van het leven van een wild dier, komt hij bij de vos het dichtst in de buurt.

superieure kolder

Het idee om je als hert te laten achtervolgen door een bloedhond is spannend, maar de rest van het hertenbestaan is ronduit slaapverwekkend. Zes uur lang naar een bewegende kleefkruidstengel kijken. Gaap. Gelukkig heeft Foster een kurkdroge pen waarmee hij zijn belevenissen noteert. Niet vies van enig effectbejag noteert hij hoe hij bij een door hem verstopt bakje rijst drie bruine ratten aantreft, ‘als biggen aan een trog’, of hoe hij pas na een uur in een kolkende rivier de bloedzuiger op zijn lip ontdekt.

Hoe moet je dit curieuze boek categoriseren? Het is deels natuurhistorie, deels memoir, deels superieure kolder. Zelf noemde Foster het in een interview nog een ander genre. ‘Als mensen mijn boek alleen raar of excentriek vinden, heb ik gefaald. Dit is vooral een reisboek. Het is een poging delen van het landschap te bezoeken die we vaak genoeg zien maar die gewoonlijk toch onzichtbaar blijven.’

In die missie is Charles Foster glansrijk geslaagd.

Charles Foster: Leven als een beest
(oorspr. Being a Beast, vertaling Ine Willems, uitgeverij Signatuur)