Colm Tóibín putte voor zijn roman Nora vooral uit eigen herinnering. ‘De drie jaar na mijn vaders dood, in dat huis met mijn moeder en mijn broertje, leverden een reservoir aan haarscherpe observaties en herinneringen op. Alles leek nieuw.’

‘Ik weet nog dat ik jaren geleden op een landschapsschilder stuitte die zijn landschappen compleet bleek te verzinnen,’ vertelt Colm Tóibín (1955) ergens halverwege het gesprek. ‘Zodra ik dat hoorde, was ik mijn interesse in zijn werk op slag kwijt.’

Met zichtbaar misprijzen stelt hij zich voor hoe die kunstenaar in zijn atelier besloot dat hier een knoestige boom moest komen, daar een paadje over een imaginaire heuvel kronkelde… ‘Phony’ vindt hij dat. ‘Niet dat een schilderij een op een de werkelijkheid moet weergeven. Maar al ben ik zelf bijvoorbeeld nooit op de plekken geweest die Cézanne heeft geschilderd, als ze niet zouden bestaan, zou ik denken: fuck that! Ik moet blijkbaar voelen dat zo’n kunstwerk voortkomt uit de behoefte de essentie van iets wat hij heeft gezien op het doek te krijgen.’

Herscheppen. Terughalen. ‘In de literatuur associëren we die begrippen, dat werken met herinneringen en details die er voor de schrijver toe doen, vooral met Proust. Maar volgens mij behoren ze tot het palet van iedere schrijver.’ Tot die van hemzelf in elk geval. En nadrukkelijker dan ooit in zijn achtste roman, Nora.

Want, ja, Tóibin gebruikte zijn geboorteplaats Enniscorthy in de Ierse country Wexford vaker als decor. In de romans The Heather Blazing (1992), The Blackwater Lightship (1999) en delen van het recentelijk verfilmde Brooklyn (2009), en in talrijke korte verhalen. ‘Het is langzamerhand niet zozeer de vraag waarom mijn verbeelding er steeds naar terugkeert, maar waarom die soms naar andere plekken afdwaalt… Ik vraag me zelfs wel eens af of het niet beter was geweest als ik boeken als The Master [2004], over Henry James, of The Story of the Night [1996], dat in Argentinië speelt, niet had geschreven.’

Dan was hij makkelijker te plaatsen geweest, glimlacht hij. Had hij misschien een groter lezerspubliek gehad. ‘I fuck things up by doing other stuff.’

Mijn moeder stuitte op een gegeven moment helaas op het werk van feministen als Simone de Beauvoir, waarna ze het moederschap als een vergissing begon te beschouwen.

Colm Tóibín

eigen herinneringen

Persoonlijker dan het materiaal dat hij verwerkte in dit verhaal over de worstelingen van de jongbestorven weduwe Nora Webster en haar gezin in dat stadje, eind jaren zestig, is nauwelijks denkbaar. De schrijver verloor namelijk zelf op twaalfjarige leeftijd plotseling zijn vader. En al zijn elementen van de roman ‘compleet verzonnen’, veel scènes zijn een gedetailleerde weerslag van zijn eigen herinneringen.

De twaalfjarige Donal Webster is een versie van de auteur, beaamt hij. Een teruggetrokken jongetje dat, net als hijzelf in die periode, begint te stotteren. De verteller werd Donal niet. ‘Omdat je op die leeftijd niet genoeg weet en onvoldoende eigen beslissingen kunt nemen om een roman te dragen. Maar nadat mijn vader overleed, begon ik wel alles op te merken en op te slaan. De drie jaar na mijn vaders dood, in dat huis met mijn moeder en mijn broertje, leverden een reservoir aan haarscherpe observaties en herinneringen op. Alles leek nieuw. Everything needed to be watched.’

Ook veel van zijn moeders verhalen over haar alledaagse beslommeringen onthield hij. ‘Als ze ’s avonds thuiskwam, vertelde ze alles wat ze die dag had meegemaakt. Over de onderlinge spanningen en vriendschappen op het kantoor waar ze weer was gaan werken, bijvoorbeeld.’

Die merkwaardig snobistische dame met wie Nora een plaatselijke pubquiz leidt, zullen ze in Enniscorthy moeiteloos herkennen. De klassieke-platenclub waarbij ze zich aansluit, met een priester die gewichtig oreert over sopranen en een vrouw die tot ieders ergernis theatrale dirigeerbewegingen maakt, bestond echt. ‘En haar zanglerares is ook gebaseerd op een bestaand iemand, een lerares Frans die als non in Frankrijk had gewoond en graag vertelde over beroemdheden als Charles de Gaulle die ze daar had ontmoet. Al dat leven was er gewoon. Wat ik heb geprobeerd, is het zo levendig en interessant maken als mijn moeder erover vertelde. Terwijl ik me telkens afvroeg: past dit in de gedestilleerde wereld van een roman? Want ik had er wel eindeloos veel meer in kunnen stoppen, zoals die Knausgard die iedereen nu leest, alleen was het boek dan drie keer zo dik en drie keer zo saai geworden. ’

andere melodie

Ondertussen moest onder de oppervlakte steeds een andere melodie doorklinken. ‘Een melodie van pijn en verdriet waarover nauwelijks gesproken wordt. Nora’s echtgenoot is gewoon weg, en de lezer moet zich pas geleidelijk aan realiseren dat ze aanvankelijk waarschijnlijk voortdurend aan hem denkt.’ Zoals ook het langzaam minder alomvattend worden van haar rouw impliciet moest blijven.

Het eerste hoofdstuk van Nora schreef Tóibín al in 2000, en de tussentijd voltooide hij andere romans, essay- en verhalenbundels. ‘Maar dit boek bleef op de achtergrond altijd aanwezig. Ik voegde er ieder jaar dingen aan toe, haalde dingen weg, dacht erover na.’

Resultaat is dan ook een intens doorvoelde en genuanceerde roman. Waarin de kleinsteedse, katholieke gemeenschap niet louter benauwend is, maar ook steun biedt, en Nora zelf sterk en intelligent is, soms liefdevol, maar ook egocentrisch en allerminst een gedroomde moederfiguur.

‘Mijn moeder moest op haar veertiende van school om te gaan werken,’ vertelt Tóibín, ‘maar ze wist dat als ze de kans had gekregen om te studeren, ze alles had kunnen worden wat ze wilde. Ze las veel, en een op een gegeven moment stuitte ze helaas op het werk van feministen als Simone de Beauvoir, waarna ze het moederschap een beetje als een vergissing begon te beschouwen. “Ik vraag me af of ik zonder jullie geen beter leven had gehad,” zei ze dan. Half grappend, maar toch... En waar moeders van vriendjes alles over hen leken te weten, was het bij ons een tante aan wie je dingen vertelde.’

Pijnlijk? ‘Ach, zo was ze nu eenmaal,’ glimlacht hij. ‘Ze had het gewoon druk met haar eigen dingen, vermoed ik. Busy reading her books.’