VPRO Gids #13

Ann-Marie MacDonald, Anne Tyler en Marilynne Robinson leverden alle drie een roman af waarin het familieleven centraal staat, maar de romantiek ver te zoeken is.

Als Karl Ove Knausgård beschrijft hoe hij een luier verschoont of de afwas doet, is dat opwindende literatuur. Maar stel dat die boeken van hem door een vrouw waren geschreven? Hadden we dan ook zo massaal in katzwijm gelegen? Katie Roiphe stelde die terechte vraag onlangs in een fijn polemisch stuk op Slate.com. Het antwoord laat zich raden. Een schrijver die literatuur maakt van poepluiers is grensverleggend bezig, een schrijfster die hetzelfde doet een muts zonder ambitie.
 
Dat groots en meeslepend drama zich ook achter een doodgewone voordeur kan voltrekken bewijzen Ann-Marie MacDonald, Anne Tyler en Marilynne Robinson die in hun nieuwe roman alle drie op hun eigen manier het knellende keurslijf van het gezinsleven onderzoeken.
Neem de obstinate peuter die tot gekwordens toe haar regenlaarsjes uitschopt. Eerst is het nog leuk, maar Ann-Marie MacDonald zorgt er wel voor dat het lachen je snel vergaat. De Canadese MacDonald had twaalf jaar nodig voor een nieuwe roman. Dat het na het succes van Laten wij aanbidden en De kraaien zullen het zeggen zo lang stil bleef, kwam omdat er de afgelopen jaren twee kinderen moesten worden opgevoed. Hoe haar dat bevallen is, kunnen we nu lezen in In haar lichaam besloten. De hoofdpersoon vertoont namelijk zoveel gelijkenissen met de schrijfster dat het moeilijk is om eraan voorbij te gaan. 
Het begint al met de naam van de verteller: Mary Rose MacKinnon. In een grijs verleden heeft ze twee succesvolle romans geschreven maar nu zorgt ze dag en nacht voor een kleuter, een peuter en een zwaarlijvige pitbull terwijl haar jongere vriendin Hilary ver weg aan het werk is als theaterregisseur. Een paar jaar eerder leidde Mary Rose nog een wild en ongeregeld leven. Nu compenseert ze het feit dat ze niet de biologische moeder van haar kinderen is door lachwekkend overbezorgd te zijn. De kinderen drinken gefilterd water en eten gepelde, doormidden gesneden biologische druiven uit bakjes van bpa-vrij plastic. De schermutselingen met peuter Maggie, die haar doorlopend slaat en schopt, zouden grappig kunnen zijn als je in Mary Rose niet zoveel opgekropte woede zou vermoeden. De eenzaamheid die het fulltime zorgen voor jonge kinderen met zich meebrengt, biedt Mary Rose alle tijd tot graven in het verleden en zo wordt gaandeweg duidelijk dat de relatie met haar eigen moeder als een bermbom ligt te wachten op ontploffing. Deze Dolly, die na de coming-out van Mary Rose reageerde met ‘ik had liever gehad dat je kanker had gehad’ en ‘ik wou dat je nooit was geboren’, heeft zich inmiddels verzoend met de situatie maar de verhouding blijft moeizaam.
 
‘Mary Rose nam de vertrouwde, oververhitte blik van genegenheid in zich op, die bekende beladen blik waarin een verstild martelaarschap lag. Ze glimlachte geforceerd en kreeg een iets te lange knuffel, werd zich ervan bewust dat haar schattige kleine moeder haar met irritatie vervulde.’ MacDonald weet de frustratie van door het moederschap gefnuikte ambities goed te treffen in deze roman, die in al zijn huiselijkheid een frontale aanval doet op je zenuwgestel. 
Bij Anne Tyler gaat het er gemoedelijker aan toe. Zelf heeft ze wel eens opgemerkt dat haar romans meer naar melk en koekjes smaken dan naar pis en azijn, zoals die van Philip Roth. Is dat erg? Haar zojuist verschenen roman De blauwe draad smaakt in elk geval naar koekjes met roomboter en echte vanille, warm uit de oven. Tyler, die begin zeventig is en groot succes had met romans als Het heimwee restaurant en De toevallige toerist, heeft aangekondigd dat deze twintigste roman haar laatste boek zal zijn. Reden te meer om ervan te genieten. Dat kost weinig moeite, want bij Anne Tyler weet je zo ongeveer wat je krijgt: een ouderwets goede familieroman die zich afspeelt in een heel ander Baltimore dan we kennen uit de ruige misdaadserie The Wire. In dit Baltimore hangen zelfgemaakte houten schommelbanken op de veranda en kibbelen echtelieden over de vraag of die bank wel of niet Zweeds blauw geverfd moet worden. 
Die brede veranda (‘zo stevig als een scheepsdek’) is het pronkstuk van het huis van de Whitshanks, dat net zo liefdevol wordt beschreven als zijn bewoners. Junior Whitshank bouwde het huis zelf en zal het de rest van zijn leven blijven perfectioneren, net zoals zijn zoon Red dat na hem zal doen. In Tylers beschrijving van dit huis klinkt bewondering door voor ouderwetse ambachtslieden die geen genoegen nemen met goedkope oplossingen. Dus krijgt dit huis een houten trap met gelakte treden, ‘met een beetje fijn zand door de lak gemengd tegen de gladheid’. De Whitshanks worden net zo gedetailleerd beschreven. Het zijn degelijke mensen. Niet uitzonderlijk begaafd of intelligent, niet bijster knap, maar mager en knokig. ‘Hun gezicht had iets scherps, waaruit sprak dat ze zelf goed te eten hadden maar dat dat misschien niet gold voor hun voorouders.’
 
Tyler is zo’n schrijfster bij wie warmte en ironie in elkaar overlopen. De ouderdom die het echtpaar Red en Abby besluipt, wordt geïllustreerd door een hond die ineens wordt aangesproken met de naam van de vorige hond en door luiken met ontbrekende latjes. Als Abby op een stormachtige nacht ineens in haar nachtpon in de tuin staat, beginnen de vier kinderen zich zorgen te maken. Zoon Steele trekt met zijn gezin bij Red en Abby in, tot ongenoegen van nietsnut Denny die toevallig ook van plan was een tijdje bij zijn ouders te komen klaplopen.
 
Er gebeurt weinig opzienbarends in het leven van de Whitshanks. Toch wil je het allemaal weten. Je zit op de schommelbank met een glas ijsthee en kijkt geamuseerd toe hoe de broers en zussen bekvechten terwijl hun kinderen tussen de struiken verstoppertje spelen. Tyler springt met speels gemak heen en weer tussen heden en verleden en onthult bijna achteloos details die ineens een heel ander licht werpen op de onderlinge verhoudingen.
Zo sluit Tyler haar oeuvre af met een particulier verhaal van universele waarde. Als ze dacht dat het een goed idee was om op haar hoogtepunt te stoppen, is dat in elk geval gelukt.
Marilynne Robinson debuteerde in 1980 met Een huishouden. Pas in 2004 verscheen er weer een roman, het veelgeprezen Gilead. Dat boek speelde zich af in de jaren vijftig, op het platteland van Iowa. John Ames is predikant in plaatsje Gilead. Hij is 76 en heeft niet lang meer te leven. In een brief voor zijn zevenjarige zoon blikt hij terug op zijn leven. Hoe Ames aan zo’n jong kind kwam, wordt duidelijk in het pas verschenen Lila. Robinson gaat verder terug in de tijd en vertelt hoe Ames en zijn veel jongere vrouw Lila aan elkaar zijn blijven hangen. De gereserveerde Lila kenden we al uit Gilead en uit het daarna verschenen Thuis, maar ze bleef altijd een raadselachtig personage. Nu we haar eindelijk echt leren kennen, blijkt ze veel complexer dan ze bij eerste kennismaking leek te zijn.

Op de dag dat Lila in de kerk van John Ames komt schuilen voor een regenbui leidt ze nog een zwervend bestaan, zoals ze dat van jongs af aan heeft gedaan. Eerst onder de hoede van Doll, de oudere vrouw die haar meenam omdat ze door haar ouders werd verwaarloosd, later op eigen houtje. Het leven van de rondtrekkende dagloners bij wie Doll en Lila zich aansluiten, ademt de sfeer van Steinbeck en doet sterk denken aan de bekende foto’s die Dorothea Lange in de jaren dertig maakte van Amerikanen die getroffen waren door de grote depressie. 
Lila doet alles wat ze moet doen om te overleven en verliest zo al heel jong haar vertrouwen in de medemens. Als ze op zoek naar werk even buiten Gilead een oude keet vindt, besluit ze een tijdje te blijven. Ze legt een klein moestuintje aan en doet wat was- en schoonmaakwerk voor vrouwen uit het dorp. Hoewel ze persoonlijk contact schuwt, maakt de oude dominee die altijd zo vriendelijk tegen haar is iets in haar wakker. Ze voelt zich veilig bij hem, al durft ze dat nauwelijks aan zichzelf toe te geven. De innerlijke strijd die Lila voert om zich over te geven aan een kalm, huiselijk bestaan is de motor van dit boek. Terwijl de oude dominee haar heel geduldig probeert te temmen, verzet zij zich. Wie Gilead en Thuis gelezen heeft, kent de uitkomst al. Lila blijft, met dank aan de baby die dit onwaarschijnlijke huwelijk bezegelt.
Voor de nuchtere, seculiere lezer zullen de geloofsvragen waarmee in dit boek geworsteld wordt niet altijd even invoelbaar zijn. Toch is dat geloof in het werk van Robinson allesbepalend. Ze is een calvinist in de zuiverste betekenis van het woord. Waar Lila twijfelt, wijst haar predikant haar de juiste weg.
‘Ze waren een tijdje stil. Toen zei hij: “God is goed.” “Nou ja,” zei ze, “soms dan.” “Altijd.” Ze zei: “Ik heb met de heidenen rondgezworven. Dat zijn net zulke goeie mensen voor zover ik kan zien. En ze verdienen echt geen hellevuur.”’
 
Waarna een uitleg volgt die voor minder bijbelvaste lezers moeilijk te volgen is. Robinson wordt door Amerikaanse lezers (en critici) op handen gedragen omdat ze existentiële vragen durft te stellen zonder al te ver af te dwalen van Gods wegen, die in haar werk wel eens duister maar nooit onaangenaam zijn.

Een lichte toets heeft Robinson in tegenstelling tot MacDonald en Tyler niet, en van enige humor of relativering is ook geen sprake. Wie dat voor lief neemt, wordt beloond met een bij vlagen ontroerend verhaal waarin een kalm bestaan als huisvrouw voor de verandering zo gek nog niet blijkt.