VPRO Gids #47

Het tweejaarlijkse Utrechtse festival Literaire Meesters staat ditmaal in het teken van Ernest Hemingway (1899-1961). In Parijs, waar hij als auteur tot wasdom kwam, waart Hemingways geest nog altijd rond.

De obers van Café Les Deux Magots werken zich drie slagen in de rondte. Het is er altijd stervensdruk, want het ligt in het hart van de populaire wijk St. Germain-des-Prés, en belangrijker nog: Hemingway was hier! Tussen de vele bezoekers van het café zitten er altijd een paar nostalgisch te mijmeren over ‘Papa’, zoals de schrijver zich op oudere leeftijd graag liet noemen.
 

De latere Nobelprijswinnaar (in 1954) begon zijn schrijversloopbaan in de jaren twintig in Parijs. Hij was er niet de enige Amerikaanse schrijver of kunstenaar. Na de Eerste Wereldoorlog zette in de vs een grote economische boom in. Als gevolg hiervan was de koers van de dollar hoog en was het voor Amerikanen in Parijs goedkoop wonen. Bovendien was in Amerika Warren G. Harding tot president gekozen onder het motto ‘Back to normalcy’, wat met name in artistieke kringen werd opgevat als ‘Back to boring’. Ook de Drooglegging, die in januari 1920 in werking was getreden, werd door de kunstenaarsgemeenschap met weinig enthousiasme begroet. Parijs daarentegen bood tolerantie en volop ooh-la-la.
 
Les Deux Magots dankt zijn naam aan de twee Chinese beelden die nog altijd het interieur sieren. Het was niet Hemingways stamcafé, waar hij werkte aan zijn vroege verhalen en zijn debuutroman The Sun Also Rises, maar de uitspanning waar hij kwam om serieuze gespreken te voeren met geestverwanten. James Joyce bijvoorbeeld, als die even vrijaf nam van zijn arbeid aan wat uiteindelijk Finnegan’s Wake zou worden, en F. Scott Fitzgerald, wanneer deze althans niet zo dronken was dat hij van zijn stoel afviel.
 
Schuin tegenover Les Deux Magots bevindt zich Brasserie Lipp, waar Hemingway graag kwam vanwege het uitstekende bier en de Elzasser keuken. In zijn Parijse memoires A Moveable Feast schrijft hij verlekkerd over de aardappelsalade met olijfolie en de cervelas, een soort frankfurter met onweerstaanbare mosterdsaus.

Hongerende kunstenaar

Ruim vijftig jaar na zijn dood (in 1961) is Hemingway nog altijd een literaire legende. Duizenden pelgrims bezoeken jaarlijks de talloze Hemingway-locaties in Parijs en diverse organisaties bieden geïnteresseerden Hemingway-wandelingen door de stad. Veel Amerikanen die in de Franse hoofdstad zijn aangespoeld, verdienen een centje bij als Hemingway-gids.
 
Rebecca Brite, oud-journaliste van de International Herald Tribune, is er een van. Ze voert ons van St. Germain naar Montparnasse, het echte hart van de Amerikaanse kunstenaarskolonie in de jaren twintig van de vorige eeuw.
 
Het kruispunt van de boulevard de Montparnasse en de boulevard Raspail was in de jaren twintig het ‘dorpsplein’ van Montparnasse. In de vier cafés nabij dit kruispunt kropen ze bij elkaar: Hemingway, Ford Madox Ford, John Dos Passos, Thomas Wolfe, Ezra Pound en al die anderen. Het oudste, Café du Dôme, was favoriet, maar ook in La Coupole, La Rotonde en Le Sélect waren ze te vinden. Dat laatste café was het eerste in Parijs dat de hele nacht open bleef, iets dat de Amerikaanse clientèle wist te waarderen.

Hemingways eerste kennismaking met Frankrijk had plaatsgevonden toen hij er in 1917 als vrijwillig ambulancechauffeur diende. In 1921 keerde hij terug als journalist. Zijn eerste woning was een etage aan 74 rue Cardinal-Lemoine, zonder toilet en met alleen koud water. ‘Hadley, zijn echtgenote die uit een gegoed milieu kwam, vond het vreselijk,’ vertelt Rebecca. ‘Met een beetje hulp van haar familie hadden ze best wat rianter kunnen wonen. Maar Hemingway was zuinig en koesterde het imago van de hongerende kunstenaar.’
 
Jawel, een van de hoofdstukken van A Moveable Feast heet ‘Hunger Was Good Discipline’. Hierin beschrijft hij hoe hij, als hij honger had, veel scherper en met veel meer begrip naar het werk van Cézanne kon kijken. Schrijven op een lege maag, met alleen een kop koffie en een glas rode wijn, ging ook prima.
 
We wandelen door de rue Delambre, waar zich op nummer 20 L’Auberge de Venise bevindt. In de jaren twintig was hier bar Le Dingo gevestigd, de plek waar Hemingway en Fitzgerald elkaar in 1925 ontmoetten. Ook dronk Hemingway hier met Lady Duff Twysder en Pat Guthrie die de inspiratie waren voor Lady Brett Ashley en Mike Campbell in zijn debuut The Sun Also Rises.
 

Afwijzingsbriefjes

Een nieuw voorbeeld van Hemingways zuinigheid treffen we in de rue Notre Dame des Champs, waar op nummer 113 Hemingways tweede huis stond. Het gebouw bestaat niet meer, zelfs het straatnummer niet, maar ter hoogte van waar zich nu 115-bis bevindt, huurde de schrijver een bovenwoning met vijf kamers, doch zonder elektriciteit. Het gezin – in 1923 uitgebreid met zoon Jack, oftewel ‘Bumby’ – verbleef er van 1924 tot 1926, toen het huwelijk strandde als gevolg van Hemingways affaire met een van Hadleys beste vriendinnen, Pauline Pfeiffer.
 
Over deze plek schreef Hemingway in The Green Hills of Africa: ‘We hadden onze intrek genomen in een woning boven een zagerij en werden vergezeld door het plotselinge gejank van de zaag, de geur van zaagsel, een kastanjeboom boven het dak, een gestoorde vrouw beneden. Alle verhalen die ik opstuurde, kwamen retour en werden in de afwijzingsbriefjes nooit verhalen genoemd, maar altijd schetsen of anekdotes.’
 
Maar gelukkig was de Closerie des Lilas, een van Hemingways favoriete cafés, vlakbij. Hier werkte hij er aan de tweede versie van The Sun Also Rises, waarbij hij veel hulp kreeg van Fitzgerald. Ook Dos Passos, Ford en Pound kwamen hier vaak. Koperen naamplaatjes herinneren aan de beroemdheden waarmee de Closerie zich graag associeert.
 
Via een wandeling door de Jardin du Luxembourg – Hemingway bezong het golvende water van de fontein, maar vandaag staat hij droog – belanden we in de rue de Fleurus. In het tuinhuis van nummer 27 woonden Gertrude Stein en haar partner Alice B. Toklas. Als een van de weinige Amerikaanse auteurs in Parijs wordt Stein via een stenen gedenkplaat herdacht. Ze stamde uit een welgestelde Joods-Amerikaanse familie en woonde al sinds 1903 in Parijs, aanvankelijk samen met haar broer Leo, later met Toklas. Naast schrijfster was ze kunstverzamelaar en bezat werken van onder anderen Picasso, Cézanne, Gauguin, Renoir, Matisse en Toulouse-
Lautrec
.
Lost Generation

Huize Stein was beroemd om de literaire salons die er wekelijks werden gehouden. Stein betoonde zich voor Hemingway een belangrijk patrones: ze bracht hem in contact met de Parijse literaire wereld, gaf hem advies en morele steun. In A Moveable Feast schrijft Hemingway zowel vriendelijk als onvriendelijk over haar. ‘Stein was groot maar niet lang, zwaar gebouwd als een boerenvrouw, mooie ogen en een sterk Duits-Joods gezicht en prachtig, dik, levend immigrantenhaar.’

Later, als hij een succesvol auteur is en meer zelfvertrouwen heeft opgedaan, noemt hij haar een ‘kreng’.
 
Gertrude Stein komt de eer toe de term ‘Lost Generation’ te hebben uitgevonden, waarmee de Amerikaanse schrijversgeneratie van de jaren 1920 tot de dag van vandaag wordt aangeduid.
 
Ze had klachten over de reparatie die een jonge Franse monteur aan haar auto had verricht. ‘Ach’, verontschuldigde de garagehouder zijn werknemer, ‘ils sont une génération perdue, ze hebben immers in de oorlog gevochten’.
 
Stein paste die term vervolgens toe op Hemingway en zijn leeftijdgenoten. De ironie wil echter dat Hemingway helemaal niet in de oorlog had gevochten. Hij was, zoals gezegd, ambulancechauffeur en raakte gewond toen er, terwijl hij chocolade uitdeelde aan militairen, vlakbij een granaat ontplofte. Maar de jonge schrijver liet zich het misverstand dat hij een oorlogsveteraan was uiteraard graag aanleunen.

Amerikaanse fabel

De laatste statie van onze Hemingway-wandeling is 12 rue de l’Odéon, waar Sylvia Beach haar boekhandel Shakespeare and Company had. ‘Behalve een boekhandel was het ook een uitleenbibliotheek, clubhuis, dagopvangcentrum voor kinderen, postkantoor en bank,’ vertelt Rebecca. ‘Schrijvers konden geld bij haar lenen. Hemingway was idolaat van haar. Beach werd vooral beroemd als uitgever van Joyce’s Ulysses. Dat is ook het enige dat op de plaquette aan de gevel wordt vermeld. En laat je niet voor de gek houden: op 37 rue de la Bûcherie bevindt zich ook een boekhandel met de naam Shakespeare and Company, maar dat is niet de echte.’
 
Als afsluiting leest Rebecca een passage voor uit een essay dat de Amerikaanse criticus Alfred Kazin in 1964 publiceerde in het tijdschrift The Atlantic, getiteld ‘Hemingway as His Own Fable’.
 
‘Zie hem zitten in zijn café, met zijn blauwe schrift, zijn twee potloden en zijn kleine puntenslijper – hij heeft zo’n honger dat zijn personages de hele tijd over eten praten, hij wordt lastiggevallen door verwijfde poseurs en would-be schrijvers, maar de stille oude obers, gewond geraakt in de oorlog, glimlachen naar hem, en na het werk wacht heel Parijs op hem, om van te genieten als van een vrouw. Hij schrijft geschiedenis. Na hem zal geen enkele goede jonge schrijver nog willen schrijven als John Galsworthy, Theodore Dreiser, Sinclair Lewis. Maar zou dit minder een Amerikaanse fabel zijn dan Huck Finn op een vlot, Ben Franklin die wacht tot zijn vlieger door de bliksem wordt getroffen?’

Ongetwijfeld. Maar – so what?