Aan de vooravond van het verschijnen van 'De mislukkingskunstenaar', het eerste deel van Willem Otterspeers biografie van Willem Frederik Hermans, publiceren we wekelijks een stuk van een schrijver over Hermans. Vandaag Robbert Welagen.

Als je aan W.F. Hermans denkt, zijn Harry Mulisch en Gerard Reve nooit ver weg. Toch hoort W.F. Hermans voor mij thuis bij twee andere auteurs. Bij Hugo Claus en Louis Paul Boon, want tussen Omtrent Deedee en Vergeten straat stond Nooit meer slapen in de boekenkast van mijn ouders. Zo lang ik me kan herinneren stond Nooit meer slapen op díe plek. Ik zie het boek nog voor me. Het was een oude uitgave, de lijm liet al los. Op de voorkant stond een foto van een enorme steen of rotsblok in een dor landschap. Volgens mij liep er een man naast, een schim. Mijn vader sprak met bewondering over Nooit meer slapen. Als ik het me juist herinner, zei hij er een keer over: ‘Alles gaat mis en dat zie je al ver van tevoren aankomen’. En toen lachte hij, maar het was geen vrolijke lach. Eerder een lach der herkenning. Ondanks deze aanprijzende woorden moet ik bekennen dat ik het boek nooit heb gelezen. Ik weet eigenlijk niet waarom niet. Misschien omdat het te veel een boek van mijn ouders was. Liever ontdekte ik zelf andere schrijvers, in een tweedehands winkeltje in Nijmegen. 
   
Het eerst boek van Hermans dat ik wel las, was De donkere kamer van Damokles. Op de middelbare school, voor Nederlands. Ik was zeventien jaar en las bijvoorbeeld ook Blauwe maandagen van Arnon Grunberg, dat een paar jaar daarvoor was verschenen. Ik weet nog dat ik tijdens mijn mondeling discussieerde met mijn lerares over het verschil in absurdisme in beide boeken. Ik meen dat ik zoiets heb gezegd als: ‘Bij Grunberg zit het absurdisme in de stijl, bij Hermans in de plot.’ Inmiddels weet ik niet meer of dat wel waar is, maar het klonk intelligent en mijn lerares was tevreden. Ik kreeg voor de mondeling een negen. Ik heb dat cijfer onthouden want ik kreeg zelden een negen voor iets op school. 
     
Mijn moeder kocht Ruisend gruis kort na het verschijnen in 1995 en in tegenstelling tot Nooit meer slapen las ik dat boek wel. Geen idee waarom dat verhaal dan weer wel. En Au pair haalde ze ook in huis. Nooit meer slapen associeer ik met mijn vader, Ruisend gruis en Au pair met mijn moeder. Dat waren de drie boeken van Hermans bij ons thuis.
   
Sindsdien las ik door de jaren heen Paranoia, Herinneringen van een engelbewaarder, In de mist van het schimmenrijk en een keer, toen een vriend van me zijn boekenkast aan het opruimen was omdat hij de overstap maakte naar een eReader, kreeg ik van hem Onder professoren, in een matzwarte uitgave met zilverkleurige letters. 
     
Ik besef me nu pas dat ik van Hermans best wat heb gelezen. Meer dan ik in de gaten had. Inmiddels is het alweer even geleden dat ik een boek van hem las. Minstens twee jaar. Wel denk ik regelmatig aan hem als ik een verhaal aan het schrijven ben. Dan is hij als een kritische oom die over mijn schouder mee kijkt en met een zure mond aan me vraagt: ‘Die zin, hoort die wel in het verhaal? Kijk eens goed. Kun je ’m niet beter schrappen?’
   
Ik ben net naar mijn boekenkast gelopen en heb de boeken van Hermans erbij gepakt. Het stapeltje ligt nu voor me op mijn bureau. Vijf boeken, dat is niet erg veel, maar ook weer niet weinig. Het is in ieder geval verre van zijn complete oeuvre. Toch zie ik Hermans zoals ik Coetzee of Nabokov ook zie: als een autoriteit, en af en toe lees ik een boek van die autoriteit. Om hem vervolgens een tijdje uit het oog te verliezen, want je hebt niet altijd een autoriteit nodig.

     

Bovenop het stapeltje ligt zijn dichtbundel Kussen door een rag van woorden. Van mijn moeder cadeau gekregen toen ik nog thuis woonde, voor mijn zeventiende of achttiende verjaardag. En dat doet me weer denken aan mijn tienerjaren en aan de boekenkast van mijn ouders en aan dat ene boek op die ene plank, Nooit meer slapen. Op die plek staat het boek inmiddels niet meer. Mijn ouders zijn op mijn eenentwintigste gescheiden en verhuisd. Mijn vader heeft Nooit meer slapen meegenomen, mijn moeder de andere boeken van Hermans. Het staat nu op een plankje op de plek waar hij nu woont. Nog altijd staat dat boek op me te wachten. ‘De portier is een invalide,’ is de eerste en enige zin van het verhaal die ik ken. Wat een geluk dat de rest nog gaat komen.

Robbert Welagen (1981) debuteerde op 25-jarige leeftijd met de novelle Lipari. In 2008 verscheen zijn tweede novelle Philippes middagen. In datzelfde jaar ontving hij het Charlotte Köhler Stipendium, een prijs voor veelbelovend schrijftalent. Zijn roman Verre vrienden verscheen in 2009, gevolgd door Porta Romana in 2011. Begin dit jaar kwam zijn vijfde roman uit: Het verdwijnen van Robbert.