Het bezoeken van een schrijvershuis is even zinloos als het bezoeken van een graf. Toch blijven we een diepgewortelde drang naar nabijheid voelen. In deze straat liep, in dit bed lag, deze deurknop werd beroerd door…

Ik was in Brussel, voor een bezoek aan het majestueuze Hotel Metropole, waar je je terug zou kunnen wanen in de Belle Epoque, ware het niet dat de hal werd overspoeld met moderne congresgangers. Plastic badge op het jasje, mapje onder de arm. Niet van het academisch type. In de buurt vond een congres plaats over bemesting, zo vertelde Jonathan Coe me geamuseerd toen ik samen met hem een kamertje in werd geloodst ter grootte van een lucifersdoosje. Ter compensatie hadden ze in de raamloze ruimte een schilderij met weids uitzicht gehangen. Het meest erbarmelijk geschilderde uitzicht dat ik ooit zag.

 

Het geprek met Coe, over zijn boek Expo 58, dat zich afspeelt in het Brussel van de Wereldtentoonstelling van 1958, verliep aangenaam. Daarover elders meer. Al meteen bij het verlaten van het hotel waren mijn gedachten alweer bij Willem Frederik Hermans, in wiens leven ik stevig ben ondergedompeld sinds ik het meer dan zeshonderd bladzijden tellende boek De mislukkingskunstenaar las van zijn biograaf Willem Otterspeer. Dat verschijnt pas eind december, maar als journalist mag je soms wat eerder beginnen.

Atrebatenstraat 61 is het adres waar Hermans woonde in Brussel. Een overzichtelijke periode. Hij kwam er in 1991, twee jaar na het verschijnen van zijn Parijse roman Au pair. In 1990 was hij eindelijk gestopt met roken, bijna tegelijk met het verschijnen van de verhalenbundel De laatste roker.

 

Hermans liefde voor Brussel begon zeker niet pas in 1991. Al heel jong bezocht hij de stad regelmatig, als hij ging logeren bij vrienden van zijn ouders. Die kennismaking was het begin van zijn liefde voor de stad, ook al zou hij haar in de jaren zeventig voorbij reizen, op weg naar Parijs. Niettemin, zijn roman De tranen der acacia’s, bijvoorbeeld, is een lofzang op de stad Brussel. 

Eenmaal in de Atrebatenstraat sta je voor een leeg graf. Er wordt melding gemaakt van zijn verblijf op de gevel, maar veel wil dat bordje niet tot leven wekken. Ineens voel je hoe absurd het is om hier te staan. Je zou voor elk ander huis in de wereld kunnen staan en je even ver van de schrijver verwijderd voelen. Wie Hermans wil leren kennen hoeft niet zijn typemachines aan te raken, te ruiken aan de kraag van zijn overjas of zelf een door hem fijngeknepen pakje Gauloises in handen te houden. Wat je het dichtste bij kan brengen bevindt zich al een armlengte bij je vandaan. Lees de boeken… Dit was het laatste schrijvershuis waar ik heen pelgrimeerde.