Aan de vooravond van het verschijnen van 'De mislukkingskunstenaar', het eerste deel van Willem Otterspeers biografie van Willem Frederik Hermans, publiceren we regelmatig een stuk van een schrijver over Hermans. Vandaag Martijn Knol.

Martijn Knol - Beest

 
‘Zoals er in Nederland over literatuur geschreven wordt… net of ze ’t over landbouwmachines hebben zo saai.’(I) 
Willem Frederik Hermans (II) 
 
Ik trek de handrem van m’n Jeep aan, spring voorzichtig naar buiten en loop hinkend naar de achterkant van m’n wagen… Op m’n gemak trek ik m’n krukken uit de kofferbak… Vanmorgen vroeg, bij ’t schoonmaken van m’n gun, heb ik per ongeluk in m’n rechtervoet geschoten. (III) Aangezien ik niet ’t type ben dat zich met dergelijke wissewasjes meteen naar de Eerste Hulp spoedt, heb ik de boel (huid, geblakerd vlees) aan elkaar gekramd met ’t chromen nietapparaat dat ik normaal gesproken gebruik om pinbonnen aan vleesfacturen te bevestigen. Ik heb ook nog een verband om m’n voet gewikkeld, maar ’t gaas wemelt al van de rode vlekken…
Met behulp van m’n krukken loop ik van de parkeerplaats achter de supermarkt richting dorpsplein… Ik ben net Long John Silver, de éénbenige zeerover uit Schateiland… Bij zonsopgang heb ik, in de mist, een koe afgeknald die ik net, achter de slagerij, in stukken heb staan zagen. (IV)  Nu de zon is doorgebroken vind ik het tijd voor een kopje koffie bij mijn favoriete Harkdorpse (V) kroeg: Café Harko. Vrijwel alle gasten op het terras hebben hun jas aangehouden… ’t is niet alleen zonnig, maar ook fris…
 
Rientje Breukkamp, de romige vrijdaghulp die Harko hier sinds kort heeft rondlopen, haast zich van bar naar tafel van tafel naar bar… She can’t sing, she can’t dance en ze vergeet de helft van haar bestellingen, but who cares: she walks like Rihanna… Steeds als ze langs m’n tafeltje loopt, werpt ze me een verwarrende glimlach toe… 
 
Ik sla hard op ’t tafelblad, grijp één van de opspringende bierviltjes en breek er een stuk af dat ik in mijn mond steek… Ik had een boek (VI) of krant mee moeten nemen. Uit verveling begin ik op de viltsnipper te kauwen…
 
Als Harko, de eigenaar van Café Harko, m’n tafeltje passeert, schiet ik overeind. In één beweging, m’n krukken kletteren op de klinkers, trek ik m’n gun uit m’n schouderholster, grijp Harko in z’n nek en sla ’m zo hard met z’n hoofd tegen het tafelblad dat er een barst in het marmer trekt… Ik zet m’n gun op Harko’s slaap en zeg: ‘WAAR. BLIJFT. M’N FUCKING KOFFIE!’
‘Je hebt nog helemaal niks besteld,’ piept hij.
‘Goed punt.’ Ik steek m’n gun terug in ’t holster. ‘Ga maar gauw halen dan, die koffie. En zet er maar iets lekkers naast.’
Ik ga weer zitten. Zo cool mogelijk trek ik m’n Ray Ban uit m’n borstzak. Met een polsbeweging sla ik de pootjes van de pilotenbril uit elkaar waarna ik de Ray Ban langzaam op m’n neus zet. Vrouwtjes als Rientje Breukkamp worden helemaal gek van dit soort spiegel-glazen… Ik trommel met m’n vingers op ’t gebarsten tafelblad tot Harko z’n spulletjes komt neerzetten… (VII) Koffie, twee croissants en worteljam van Hoeve Ploegsma…
‘Allemaal van ’t huis,’ zegt Harko.
‘Uiteraard.’
Hoe hondser je je gedraagt, hoe meer egards je opstrijkt. Zo gaat ’t hier. Zo gaat ’t overal.
 
Ik spuug de bierviltklonten uit, verorber in drie seconden die croissants, sla de koffie achterover en steek een Camel op. (VIII) Om optimaal van Rientje Breukkamps heupwiegende serveerwerk te kunnen profiteren, ga ik lekker onderuit zitten… allemachtig zeg: je kunt wel zien dat de boter, kaas en eieren hier nooit op de bon zijn geweest!
Dat er zoveel vrouw in één spijkerbroek past! (IX)
Showtime! (X)
Als ik haar roep, komt Rientje meteen naar m’n tafeltje… struikelend bijna… Ze vraagt wat ze voor me kan betekenen…
‘Een hele hoop, Rientje,’ zeg ik en ik geef haar de sleutels van m’n Jeep. ‘Als jij nou vast in de auto gaat zitten, dan gaan wij straks rustig op zoek naar een romantisch plekje om elkaar es wat dieper in de ogen te kijken.’
‘Eindelijk,’ roept ze en klapt in haar handen. Terwijl ze haar schort over een vrije stoel hangt, pets ik haar vriendschappelijk op de billen. (XI) ‘Laat je me niet te lang wachten?,’ zegt ze nog over een schouder. Die glimlach!
Terwijl Rientje over ’t terras richting parkeerplaats loopt, zie ik dat haar vriend, Herman, en twee van zijn kornuiten ook op ’t terras van Café Harko zitten…
Oepsie!
 
De Harkdorpers dragen alle drie een Ray Ban, net als ik. Gelijktijdig komen ze overeind, gelijktijdig beginnen ze hun lange jassen open te knopen… Herman is niet alleen dol op onze vaste dinsdagochtendaanbieding – slavinken (vijf halen, vier betalen) - maar ook op vuurgevaarlijke vuurwapens…
 
Ik knip m’n Camel weg en nog voor de jongen links van Herman z’n machinepistool op me kan richten, heb ik hem met schietgeweer en al achterwaarts de glazen terrasafscheiding door geblaft. Het bloed spat in de rondte – op de kopjes van andere gasten, op gezichten en brillenglazen, op de bloemkolen die de groenteboer naast Café Harko voor z’n zaak heeft uitgestald… Gegil!... 
 
Mijn actie wordt door Herman en zijn resterende kornuit opgevat als aanmoediging… Terwijl ze allebei hun gun trekken, kom ik overeind en begin, mijn verbonden voet ten spijt, tussen de volle tafeltjes door naar een lege stoel te rennen… ik stap met mijn linkervoet op de zitting, zet me af en terwijl ik door de lucht vlieg, richt ik m’n gun op Herman die ik zowaar, voor ik hard neerkom achter een grote houten klos die hier als tafel voor staande recepties wordt gebruikt en waarachter ik beschutting hoop te vinden, een dikke bullet in z’n voorhoofd weet te jagen… De filmische manier waarop z’n bol uit elkaar spat!… alsof je een overrijpe tomaat met een tennisracket tot moes serveert…
 
De laatst overgebleven belhamel heeft ’t vuur geopend… de kogels slaan in op het hout van de klos die me beschutting biedt… de splinters spatten me om de oren… Ik schiet een paar keer terug… steeds als ik langs de klos kijk haalt ’t mannetje de trekker van z’n revolver over… Het cliché klopt: kogels fluiten... Ik verwissel m’n lege magazijn voor een vol en haal diep adem… In de verte, op de grens van dorps- en kerkplein, stuiven lichtbruine bladeren over de klinkertjes… een kudde vluchtende reeën…
 
Dan kom ik tevoorschijn… Bijna alle gasten zijn naar binnen gevlucht.. een enkeling is, handen over het hoofd, plat op de grond gaan liggen… omgevallen tafels, omvergelopen stoelen… De overgebleven belhamel kijkt me bang aan… Hij houdt z’n wapen op me gericht, maar z’n bleke gezicht zegt genoeg: hij heeft al z’n kruit en kogels verschoten… en blijkbaar heeft ie nog maar zo weinig ervaring met vuurgevechten dat ie niet op ’t idee is gekomen een wapen van één van z’n twee afgeknalde makkers op te rapen…
‘Geef maar,’ zeg ik en ik houd mijn vrije hand op. ‘Het is voorbij.’
Hij geeft me z’n gun.
‘En nu?’
‘Nu blaf ik je alsnog overhoop, naïeve sukkel.’ Ik haal de trekker over – de inslag werpt de jongen ver naar achteren. Nog voor hij de aarde raakt, heb ik m’n magazijn op ’m leeggeschoten…
Z’n stoffelijk overschot een kruising tussen een biefstuk en een gatenkaas.
 
Terwijl ik toekijk hoe het mannetje langzaam leegbloedt – de zonnewarmte als een troostende moederhand op mijn wang – klinkt in mijn hoofd die klassieke regel, de slotregel, uit De donkere kamer van Damokles (1958). (XII)
 
Wordt vervolgd – ooit, ergens. (XIII)
_____________________________
 

Martijn Knol (1973) is romancier, blogger en redacteur van literair tijdschrift Tirade. Hij debuteerde in 2003 met de roman De duiker. In 2007 verscheen Aphinar, een romantische tragedie, die in 2012 werd gevolgd door zijn even ambitieuze als complexe roman Alles kan kapot.