Over sjieke en ordinaire Haagse vrouwen, 10CC, Syd Arthur, Ton Rozeman, Erik Lindner, het mengen van voordracht en muziek, het schuddende hoofd van Maarten van der Graaff en door de wind aangedreven sneeuw.

Een band als Syd Arthur aangekondigd zien worden door Ton Rozeman zegt veel over dit festival. De ingetogen verhalenverteller, wat schutterig op het podium, die een paar langharige jongens aankondigt die zodra hij het podium heeft verlaten dampend aan het rocken slaan. Nooit van gehoord overigens, van Syd Arthur, maar ze zijn verrassend goed.

 
Wat het zegt over het festival is dat muziek en literatuur zelden echt goed mengen. Op het podium althans, het publiek mengt alle optredens meestal moeiteloos door elkaar. Dichter Maarten van der Graaff luistert eerst aandachtig naar voordracht van Erik Lindner, alsvorens hoofdschuddend mee te deinen op de kwikzilverige gitaarriffs van Syd Arthur.
 
Natuurlijk is het weleens anders, vooral als het een singer/songwriter of band betreft die een bovenmatige tekstuele aandacht aan de dag legt, maar juist die bands zijn, zo op het eerste oog, een tikje ondervertegenwoordigd  tijdens deze editie van Crossing Border. De jongens van Syd Arthur lijken me geen Leonard Cohennen of Bob Dylans in de dop. Hoewel, ook dat kan een vooroordeel zijn, dat je bij dat soort knetterend bands niet meer let op waar die nummers eigenlijk over gaan.
Erik Lindner leest, voordat Syd Arthur aan zet is, ingetogen voor uit zijn debuutroman Naar Whitebridge. De eerste twee zinnen klinken zowel omineus als poetisch: 'Een sneeuwstorm bestaat niet alleen uit vallende sneeuw. Het is de wind die de gevallen sneeuw optilt en in de rondte laat cirkelen.' Maar die twee zinnen leest Erik niet, hij heeft onder meer gekozen voor een passage met muziek erin, uit de jaren zeventig, het decennium waar de vroege twintigers van Syd Arthur hun voornaamste inspiratie uit halen. Alleen niet uit de muziek van 10CC, zo glad geproduceerd als een opgestijfde gelatinepudding.
 
"Ze draaien het nummer de tweede keer, ‘Dreadlock holiday’. Het stond een paar jaar terug in de charts en pas nu is de clip er, een optreden in een kleine zaal met uitzinnig publiek. Je kunt zien dat er geen p.a. is, er lopen geen snoeren over het podium. Ann Mary zet de tv uit, het was het laatste nummer. Ze zingt het refrein na terwijl ze door de kamer loopt. I don’t like reggae, oh no. I love it, yeah. Don’t like Jamaica. I love it. Ik zing haar zachtjes na. Don’t like your make-up. I love it. Ze heeft me wel gehoord. In een snelle beweging sleurt ze me van de bank en begint te stoeien. Ze is zwaar en groot, zet haar been tussen mijn benen en haakt me op de grond, ze vloert me en gaat met haar volle gewicht boven op me zitten. Haar handen drukken mijn polsen op het vloerkleed. Ze kijkt me kwaad aan maar ook geamuseerd. Kleine jongetjes moeten geen praatjes krijgen. Ze sist dreigend. Hoe lang ik het denk vol te houden, wanneer ik denk dat ze los zal laten."
 
Even daarvoor was Lindner nog te gast bij Wim Brands op Radio 1. Hij vertelde over de verhalen die hij over Den Haag schrijft en hoe hij zich pas echt Hagenaar voelde nadat hij naar Amsterdam was verhuisd. Hij beschreef het type vrouw dat een klein hondje heeft en wild gestifte lippen. Ik moest denken aan Haagse vrouwen die bekakt praten, maar rondlopen met laag uitgesneden tijgertruitjes en te hoog opgetrokken rokjes. Geen andere Nederlandse stad waar sjiek en ordinair zo natuurlijk samen kunnen gaan als in Den Haag.