Teksten hebben de neiging zich met elkaar te bemoeien. Lees ik bij Brouwers over de polemiek en hoe hij zich daartoe verhoudt, lees ik daarna bij Enzensberger over het essay en hoe hij zich daartoe verhoudt.

Recensenten hebben Brouwers nogal eens verweten dat hij inconsequent is in zijn essayistische werk. Stilistisch loepzuiver, maar inhoudelijk niet consistent genoeg. Enzensberger komt met sterke tegenargumenten, ook al is de kans klein dat hij bekend is met het werk van Brouwers. ‘Men mist het eenduidige standpunt, een heilige eik die bij ons naar Germaans gebruik vereerd wordt. Men bekritiseert het gebrek aan consenquentie, de wetenschappelijke grondigheid, de filosofische strengheid. Met een triomfantelijk hoofd wordt de essayist tegenstrijdigheid verweten (…) Het pleit toch voor het standvastige karakter van de recensenten dat hun meningen al zo vast staan dat alleen dat wat ze daarin bevestigt ze voortdurend te binnen schiet.’ Enzensberger raadt de recensenten vervolgens aan het essay als genre voortaan te mijden. Hij wijst op de aartsvader van het essay. Montaigne. Een parade van tegenstrijdigheden. Volgens Enzensberger is dat juist een kenmerk van het essay, dat het voortdurend zoekt naar mogelijkheden, naar nieuwe wegen en zich niets gelegen laat liggen aan het ontwerpen van een sluitende theorie. Een dag later kan een nieuw essay worden geschreven over hetzelfde onderwerp dat niettemin heel ergens anders uitkomt. Bij een goed essay is bij aanvang de uitkomst ongewis, ook voor de auteur ervan. Die neemt je mee op een route die hij zelf ook voor het eerst aflegt. Het essay is geen wetenschappelijke discipline, vormt niet de weerslag van langdurig onderzoek. Het essay is het onderzoek. Het essay vindt plaats terwijl je leest, en elke conclusie is een voorlopige, houdbaar tot de volgende zich aandient. Consequentie eisen van het essay is zoiets als rechte lijnen eisen van Hundertwasser.

 

Three cheers for Enzensberger. Nobelprijs graag, volgend jaar…