Van de meeste dingen die we vaak doen weten we wat ze voor ons doen, wat de reden is dat we elke keer weer willen sporten of muziek willen horen. Maar bij het lezen weet ik het nog steeds niet: waarom?

Op de meest fundamentele vragen krijgen we vrijwel nooit een antwoord. Al heel vaak heb ik me afgevraagd waar mijn leesafwijking vandaan komt. Ik kan geen boekhandel voorbij lopen, geen doos oude boeken ongemoeid laten, kan het zelfs niet laten in hele slechte boeken toch te lezen, zelfs aan iets slechts toch een zeker leesplezier te beleven.
 
In de loop der jaren heb ik veel verklaringen geconstrueerd voor het mateloze lezen. Natuurlijk, er ligt een zucht naar kennis aan ten grondslag, een zucht die zich van weinig grenzen wat aantrekt. De memoires van een honkballer zal ik weliswaar niet snel lezen, of een verhandeling over de kruissteek, maar er zijn maar weinig boeken op voorhand uitgesloten van deelname.
 
Jerzy Lec, een Poolse aforist, merkte eens op dat een krant groot genoeg is om de wereld achter te verbergen. Met andere woorden: je zou ook om je heen kunnen kijken om te ervaren wat er gaande is in de wereld. Het is waar, een krant is een soort verrekijker die je in staat stelt dingen te zien die anders buiten je blikveld zouden vallen, maar het woord is machtig, kan je het zicht op de echte wereld ontnemen.
 
Hoe meer je leest, hoe meer het boek een soort parallelle wereld wordt waarin je leeft. Een wereld waarin sprake is van een heel specifieke interactie. Het boek spreekt tegen mij, maar verlangt niks terug. Het boek zal niet boos zijn als ik zijn verjaardag vergeet of niet informeer naar wat de dokter zei. Een boek belt nooit bij je aan, blijft nooit logeren, gebruikt nooit je tandenborstel.
 
Paradoxaal genoeg kunnen boeken je vaak veel dichter bij mensen brengen dan in je contact met echte mensen mogelijk is, maar juist dat in die boekennabijheid elke vorm van interactie ontbreekt maakt die nabijheid ook tot een soort fopspeen. Personages bellen mij zelden op om te vragen of het wel goed gaat, maken nooit eens een pannetje soep voor me en willen nooit met me naar de film. Het is wat je een surogaatnabijheid zou kunnen noemen, maar wel eentje waaraan ik zeer ben gehecht. Dat zegt veel over mij…
 
En zo voldoet elk lezen aan particuliere wensen. Elke lezer zoekt in het boek de vervulling van een specifiek verlangen, en geen twee verlangens zijn hetzelfde. Zo schreef Willem Jan Otten in Onze lieve vrouwe van de schemering: ‘Ik zie althans geen andere reden om literatuur te lezen, dan omdat ze mij als het ware in het vooruitzicht heeft gesteld dat zij mij iets teruggeeft wat ik al levend verloren heb.’ Steeds weer de bodem van het boek afschuimen met een detector in de hoop ooit te vinden wat je zoekt. Tegen beter weten in, zoals alles in het leven.