De laatste tijd heb ik last van toevalligheden. Hoewel, last. Het zijn er opmerkelijk veel. Zoals nu. Ik zoek iets op over de schrijver en journalist Jacques Gans en kom geheel onverwacht in mijn eigen geschiedenis terecht.

De vorige toevalligheid dateert van deze zomer. Ik schreef een stuk over hoe Goethe in aanraking was gekomen met de tekst van de Diwan van Hafez (Perzisch dichter uit de veertiende eeuw). Nadat Goethe die collectie gedichten had gelezen, schreef hij een cyclus die was geïnspireerd op die van Hafez: de West-östlicher Diwan. Goethe bleek in aanraking te zijn gekomen met de Perzische dichter door een boek dat hij cadeau had gekregen van zijn uitgever: een tweedelige vertaling uit 1813, getiteld Diwan des Hafis aus dem Persischen. De vertaler heette Joseph Freiherr von Hammer-Purgstall.
 
Een dag nadat ik het stuk had voltooid was ik op de begrafenis van Gisèle d'Ailly-van Waterschoot van der Gracht, telg uit een befaamde patriciërsfamilie. Eenmaal weer thuis bekeek ik op internet haar stamboom. Haar moeder bleek Josephine Rudolphine Maria Gisella Ferdinandine Frelin von Hammer Purgstall te heten. Zij was een dochter van de vertaler van Hafez. Ik was dus net op de begrafenis geweest van zijn kleindochter.
 
Het toeval van vandaag is persoonlijker van aard. Voor het nieuwe project Boekencast heb ik een aantal mensen gevraagd iets te zeggen over een boek dat een grote indruk op ze heeft gemaakt, maar waar je niettemin nooit iemand over hoort. Merijn de Boer, schrijver en redacteur van Tirade, wist meteen wat hij zou kiezen: Liefde en goudvissen. Een roman van Jacques Gans.
 
Gans was een merkwaardige man. Een dwarsligger. Was eerst overtuigd communist, stond na de oorlog nadrukkelijk aan de goede linkse kant en stapte in 1955 ineens over naar De Telegraaf. Hij zou zeventien jaar voor die krant schrijven, en ook twee ondergewaardeerde romans publiceren.
 
Op zoek naar wat achtergrondinformatie tikte ik zijn naam in bij het online krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek. Het eerste stuk dat ik las dateerde van 30 september 1970 en was getiteld De Rode Leeuw in Kolhorn. Het stuk gaat over een Amsterdammer die in het West-Friese dorpje een kroeg heeft overgenomen. Gans was een notoire drinker en heeft zich in die kroeg waarschijnlijk vol laten lopen in ruil voor een verhaaltje in de krant. Ik pikte het stukje eruit vanwege de naam van het dorp. Kolhorn. Ligt niet ver bij Hoogwoud vandaan, waar ik werd geboren.
 
Tegen het einde van het stuk doet zich het toeval voor. Gans rept van een ansichtkaart die door Ed van Kan is verstuurd aan de kroeg. Ed van Kan is mijn oom.

Hij is de reden dat ik in West-Friesland ben geboren. Oom Ed kocht eind jaren zestig een boerderij in Aartswoud (en niet Aarswoud, zoals abusievelijk in het onderschrift van onderstaande foto uit de Leeuwarder Courant van 18 november 1967 wordt vermeld; toevalligerwijs precies één jaar voor mijn geboorte). Wegens chronische onrust had hij de boerderij in 1970 allang weer verlaten. Toen woonde mijn ouders er. Hij zat intussen in Vietnam, ansichtkaarten naar kroegen in de kop van Noord-Holland te schrijven.