Deze keer heb ik de rubriek in verkeerde volgorde aangepakt. Ik bekeek eerst 'The Great Gatsby' van Baz Luhrmann en las daarna Scott Fitzgeralds klassieker. Ook vermeed ik filmrecensies: ik probeerde zo dichtbij een pasgeboren kalf te komen als mogelijk was.

Na twee uur en twintig minuten kwam ik de bioscoopzaal uit en deponeerde mijn 3D-bril in het daarvoor bestemde bakje. Eerste reactie? Ik neuriëde de soundtrack van de aftiteling en voelde een verdwaasde blik in mijn ogen. Nog een beetje breekbaar op mijn kalfspootjes schuifelde ik naar de uitgang.

Fietsend in de koude regen vroeg ik me af of Hollywood me te grazen had genomen. Was ik erin getrapt? Had ik nou ‘echte emoties’ gevoeld bij de aanblik van Leonardo DiCaprio? Ik weiger zomaar mee te gaan in de afgedwongen aantrekkingskracht van zijn gebruinde spierballen. Was het niet een uitgekauwd liefdesverhaal met nog uitgekauwdere muziek eronder?

Ho, wacht.
Was het die muziek?

Thuis zocht ik het nummer van de aftiteling op: Together van The XX. Gedraaid aan het einde, wanneer Gatsby dood is en Nick Carraway in een alcoholische depressie terechtkomt. Op zich geen bijzonder nummer, behalve wanneer Gatsby dood is en Nick Carraway in een alcoholische depressie terechtkomt.

Baz Luhrmann staat bekend om het gebruik van (hele uitgekauwde) popmuziek in zijn films. Als tiener was ik bezeten van zijn Moulin Rouge en alles wat erin gezongen werd. Zelfs Lady Marmalade brulde en danste ik mee - hoogst ongepast als ik er op terugkijk. Maar nu, ouder, wijzer en geslachtsrijper had ik niet verwacht dat ik me nog zo zou laten meeslepen door sentimentele popnummers. Tenzij op mijn eigen verzoek.

Maar weet je, ik snap zelfs dat verschrikkelijke dubstep-nummer dat de scène van Gatsby’s hedonistische huisfeest begeleidt. Of het uit de stoffige kast getrokken H to the Izzo van Jay-Z (vroeger ook op gedanst hoor). Het past allemaal in het plaatje, de hele-geld-staat-voor-niets-zuipen-tot-we-kruipenmentaliteit van de jaren twintig tijdens de drooglegging en vóór de Grote Depressie. Luhrmann vertelt het bombastische gewoon met het bombastische en dat werkt goed, niet in het minst omdat zijn acteurs genoeg stil leed kunnen vertolken via oppervlakkige dialogen.

Scott Fitzgerald moest het met taal doen en dus zonder de Béyoncés van zijn tijd. Hij beschrijft Jay Gatsby als volgt:

‘[...] his heart was in a constant, turbulent riot. The most grotesque and fantastic conceits haunted him in his bed at night. [...] For a while these reveries provided an outlet for his imagination; they were a satisfactory hint of the unreality of reality, a promise that the rock of the world was founded securely on a fairy’s wing.’

Je zou denken: hoe meer woorden een beschrijving telt, hoe duidelijker een verhaal of een personage wordt. Voor Scott Fitzgeralds Great Gatsby gaat dat niet op. In het boek hangt verleden, hoop en verlorenheid in de lucht, maar echt concreet wordt de sfeer niet. Het blijft een sfeer en Gatsby een al even eigenaardig personage: aantrekkelijk en tegelijkertijd onheilspellend. Zijn beminde Daisy valt al evenmin te peilen. En zelfs als ze spreken zeggen ze in feite weinig.

Wat dat betreft heeft Baz Luhrmann hetzelfde gedaan met de middelen die hij heeft: visuele overdaad en harde muziek verdringen de innerlijke levens van de personages. Het 3D-effect maakt schrijnend duidelijk hoe plat en afgemeten iedereen zich voordoet, en wat een uitgekauwd liefdesverhaal lijkt, is ongemakkelijk duister als de muziek stilvalt.

Ik vraag me alleen af of er niet ook wat geschifte muziek in had gekund: aan het einde, als alles genadeloos fout loopt. Bijvoorbeeld Leonardo DiCaprio in een ligstoel, cocktail in zijn gebruinde hand en dan op de achtergrond Daniel Johnston. Of Adam Green. En dan die kogel.