Meer dan tien jaar worstelde David Foster Wallace met 'The Pale King', dat alleen postuum kon verschijnen. De nieuwe biografie 'Every Love Story Is a Ghost Story' is een indringend verslag van Wallace’ levenslange strijd tegen depressies.

Toen twee jaar geleden The Pale King verscheen, de postume roman van David Foster Wallace (1962-2008) die onlangs in vertaling uitkwam, bleek dat boek een tragische en schitterende kluwen van paradoxen. De meest in het oog springende: deze zwanenzang was in veel opzichten zijn beste roman en tegelijkertijd de roman die hij nooit schreef.
Het was ‘het lange ding’ waarmee hij sinds de publicatie van zijn iconische tweede roman Infinite Jest (1996) worstelde ‘als met platen balsahout bij windkracht 10’, schrijft redacteur Michael Pietsch in het voorwoord. Deze tornado van verhalen moest spelen rondom een kantoor van de Amerikaanse Belastingdienst en draaien om de louterende kracht van de verveling. Maar nadat Wallace zich op 12 september 2008 had verhangen op de veranda van zijn huis in Claremont, Californië, leken van dat magnum opus 2.0 alleen brokstukken over. In zijn werkkamer lag weliswaar een keurige stapel van 250 manuscriptpagina’s, goed voor twaalf gepolijste hoofdstukken, maar die vielen in het niet bij de lawine aan materiaal die ze omringde. Notieboekjes, diskettes en Post-its met ruwe opzetjes en karakterstudies, thematische overpeinzingen en alternatieve versies van talloze scènes. Drie overvolle tassen, waaruit Pietsch in twee jaar tijd De bleke koning (re)construeerde.
Een heikel karwei. Onmogelijk, eigenlijk. Maar waarom werd het resultaat, rafelig en onaf als het is, dan toch zo’n triomf? Deels misschien juist door dat rafelige en onaffe, dat een inkijkje geeft in het brein van de schrijver aan het werk. Maar, blijkt in de biografie Every Love Story Is a Ghost Story die New Yorker-journalist D.T. Max eind vorig jaar publiceerde: de ontwikkeling waar Wallace tegen het eind van zijn leven middenin zat, is een minstens zo belangrijke factor.

Irritant
Max’ compacte, lucide portret is een indringend verslag van Wallace’ levenslange strijd tegen depressies. Hij komt erin naar voren als een fascinerend vat vol tegenstrijdigheden. Er wordt rijkelijk geciteerd uit zijn correspondenties met Jonathan Franzen en Don DeLillo. En ook Infinite Jest-apostelen zullen het boek instemmend lezen, want dat dat een meesterwerk is, ontkent Max geen moment. Maar lees over Wallace’ jeugd en karakter, en je begrijpt evengoed wel waarom het zo’n hemeltergend irritant meesterwerk kan zijn.
Dat hij opgroeide in een academisch gezin in Urbana, Illinois, zijn vader universitair docent filosofie en zijn moeder lerares Engels, is op zichzelf niet bijzonder. (Al frons je je wenkbrauwen als je leest dat zijn moeder kuchte zodra aan de ontbijttafel een grammaticale fout werd gemaakt.) Maar het effect dat dat op een gevoelig, competitief ingesteld en razend slim kind had, is evident: hij wilde altijd het beste jongetje van de klas zijn en, als schrijver, de van zijn ouders geërfde liefdes voor taal en abstract denken zo imponerend mogelijk met elkaar verbinden. Voeg daarbij de invloed van auteurs als Thomas Pynchon en zijn eigen van associaties en (zelf)reflectie overkokende brein, en je kreeg een prozalabyrint van 1097 pagina’s. Een tekst die wemelde van de voetnoten en woordacrobatiek, die zoiets ouderwets als een plotlijn louter inzette om het hele idee van een plot belachelijk te maken (huurmoordenaars in rolstoelen als jolig thrillerelement, een videofilm zo vermakelijk dat kijkers er letterlijk aan overlijden), sentimenten sentimenteel vond en zijn eigen genialiteit van de daken schreeuwde.

Giswerk
Hier toonde iemand kortom vooral vanaf olympische hoogte hoe ridicuul wij waren. Waarom dat veranderde, blijft giswerk. Misschien heeft het te maken met de tijd die hij, verslaafd aan drank en marihuana, in een ontwenningskliniek doorbracht. Maar veranderen deed het: in De bleke koning wilde Wallace niet meer grijnslachend diagnosticeren wat er aan ons (en zijn) leven mankeerde, maar een medicijn aanreiken; niet alleen de lezershersenen prikkelen (‘to make the brain throb heartlike’), maar lezers evenzeer laten vóelen. Van die eerste duizelingwekkende ambitie zie je in wat we nu ook in het Nederlands van zijn pogingen kunnen lezen slechts flarden terug, met als kern dat het aandachtig beschouwen van de meest alledaagse, saaie dingen de sleutel tot geluk kan vormen. Daarom is de plaats van handeling dus een regionaal kantoor van de irs, bolwerk van geestdodende (en dus bevrijdende?) bureaucratie, waar ene David Wallace in 1985 tijdelijk heeft gewerkt, beweert hij. Duidelijk. Maar of het hem gelukt was die transcendente verveling overtuigend te dramatiseren, zullen we nooit weten. Er resten hooguit vage contouren van een plot: een machtsstrijd tussen ambtenaren die hun werk zien als een morele roeping en een fractie die de irs tot een bedrijf wil maken dat, geautomatiseerd en efficiënt, zoveel mogelijk geld binnenhaalt. En van een ontknoping geen spoor.

Smetjes
Sterker: het is maar de vraag of die er was gekomen. In een aantekening omschreef Wallace de roman-in-uitvoering als ‘een reeks voorbereidingen van zaken die gaan gebeuren, maar uiteindelijk gebeurt er niets’. Wat, bewijst Pietsch’ versie, meer dan genoeg is. Want zijn gemonteerde Pak van Sjaalman vormt een caleidoscopisch rijke wereld. Zo portretteert Wallace meesterlijk een aantal kleurrijke belastingambtenaren, onder wie Leonard Steyck, die als kind zo’n pathologische braverik was dat iedereen een bloedhekel aan hem kreeg. Je komt volmaakt afgeronde korte verhalen tegen over een strengchristelijk paar dat abortus overweegt, of een jongetje met het obsessieve verlangen elke millimeter van zijn eigen lichaam te kussen. En elders wordt met verbijsterende precisie opgeroepen hoe het voelt om te reizen in een overvolle forenzentrein of haast te verdrinken in de sleur van een kantoordag.
Soms draaft hij door. (De uitputtende verhandelingen over het Amerikaanse belastingsysteem kun je rustig diagonaal lezen.) En, ja, er zijn meer stilistische smetjes dan je van deze perfectionist gewend bent. Maar wat De bleke koning op zijn goede momenten zo fantastisch maakt, is de emotionele impact ervan. Wallace cirkelt opnieuw geestig en scherpzinnig om complexe kwesties heen als individu versus gemeenschap, afleiding versus concentratie, maar zijn toon was nog nooit zo warm, zijn personages nooit zo doorvoeld en menselijk.
Het laat je achter met het ironische besef dat David Foster Wallace, uitgerekend in het boek waarin hij hopeloos vastliep, een schrijver werd om van te houden. Met de paradox van een glorieus verlies.