Morgen zou Gerard Reve negentig zijn geworden. Helaas eindigde zijn pad op weg naar het einde in 2006. Wij vroegen vier schrijvers om ter ere van zijn verjaardag een brief aan Reve te schrijven. Vandaag: F. Starik.

                                                   Amsterdam, december 2013
 
Waarde kunstbroeder,
 
Hoe lang bent u nu dood? Langer dan Mulisch, dunkt me, dat mag een troost heten. Dat die ook dood is, bedoel ik. Wacht, ik zoek het wel even op. Goh, dat is toch al langer dan ik dacht. Het gezelschap daarboven heeft zich flink uitgebreid, en hier beneden ook, dat moet gezegd, er komen jaarlijks toch zeker honderd unieke schrijftalenten bij, die hoopvol debuteren en onmiddellijk daarna weder door de vergetelheid worden omarmd.
 
Hoe vaak denk ik nog aan u? Waarschijnlijk minder dan u zelf wenselijk zou achten, maar ik ben blij dat ik u grotendeels vergeten ben. Het heeft me genoeg moeite gekost me aan uw invloed te onttrekken. Bij de laatste reorganisatie van mijn boekenkast bent u in uw geheel naar mijn slaapkamer verdwenen, een plek waar u zich thuis zou voelen, al ligt u daar voor de bezoekers waar ik het bed niet mee deel natuurlijk uit het zicht.
 
Nu sta ik in mijn slaapkamer en neem de Brieven aan Simon Carmiggelt uit de kast, uw eveneens innig gewaardeerde kunstbroeder, die dezer dagen honderd jaar geworden zou zijn, had hij niet reeds tien jaar voor u stierf het tijdelijke voor het eeuwige verwisseld, en vanwege dat domme feit weder voor een moment terug in het collectieve geheugen, en ik citeer u - wat gemakzuchtig, daar de omroep die me vroeg een brief aan u te schrijven daar nauwelijks geld voor over heeft, dus we moeten woekeren - uit een brief uit Les Chauvins, gedateerd 9 mei 1971: 'Ik zou maar niet versagen. We zijn allemaal op weg. Een mens is doodsbenauwd voor de Dood, maar hunkert er tevens naar en graaft ernaar als naar een kostbare schat. Ik vraag mij af, of de dood rust brengt. Vroeger dacht ik, dat je dan wel van alles af zou zijn. Nu geloof ik, dat we nog vele duizenden jaren door moeten, van vele levens, voordat we door het bestaan heen zijn, en het Niets met God mogen delen. En die stelt ons weer voor de keuze: eeuwige rust bij Hem, of weer schepsel worden [...] en we zullen dom genoeg zijn om weer te willen bestaan en van Hem gescheiden te zijn en in wanhoop te leven en te lijden. Zo zit het.'
 
Zo zit het gelukkig helemaal niet, maar voor een moment is het wel weer even fijn zoiets te denken en daarmede aan u en aan uw omvangrijke erfenis in mijn slaapkamer, maar ik zal u niet verlaten zonder te melden dat mijn stoelgang vanochtend bestond uit een reeks afzonderlijke, harde keutels, die ratelend in de pot vielen, tok, tok, tok,
 
uw
F. Starik