Komende zaterdag zou Gerard Reve negentig zijn geworden. Helaas eindigde zijn pad opweg naar het einde in 2006. Wij vroegen vier schrijvers om ter ere van zijn verjaardag een brief aan Reve te schrijven. Vandaag: Willem Jardin.

Beste Gerard, ik haal het in mijn hoofd je een brief te schrijven omdat er een kwestie is die ik je wil voorleggen; een raadsel misschien wel dat niet opgelost kan worden, niet opgelost mag worden (ik weet het niet), maar waarover ik je toch naar je mening wil vragen, omdat ik geloof dat je, nu je rust onder de Vleuglen Gods, in een staat van alwetendheid verkeert, die op aarde onmogelijk is, hoewel jij, dat is mijn persoonlijke mening, in tegenstelling tot vrijwel alle andere stervelingen, in je diep beleden geloof dat God, de Dood en de Liefde één zijn, dat stadium van ultieme verlichting reeds tijdens je aardse jaren zeer nabij bent gekomen. Ik weet niet in welke situatie deze brief je zal aantreffen; mogelijk stoor ik je in een mis die heiliger is dan de heiligste mis die ooit onder de zon heeft plaatsgevonden; misschien ben je je glazen aan het drinken en contempleer je de Oneindige Zuiverheid van Maria, Koningin der Levenden, Moeder van de Dood. Mogelijk ook kijk je naar een televisie op een aardig bruin bijzettafeltje met wielletjes eronder; die kans bestaat, hoewel niemand van ons aardsen tot nu toe met wetenschappelijke zekerheid heeft durven vaststellen dat er in het Hiernamaals televisie is en of dat dan met of zonder reclame is. Waarom stuur je toch niet een ansicht om ons in ieder geval van die geestelijke onzekerheid te verlossen! Wij hebben het hier zo druk met kinderfeestjes, het aanleggen van nieuwe snelwegen, wetenschappelijke en kunstzinnige congressen. Zijn jullie daarboven ons dan helemaal vergeten? 
 
Gerard, ik heb het lef je aan te spreken, niet alleen omdat jij op de Plaats verblijft waar ik ook naar toe zal gaan en ik dus behoorlijk nieuwsgierig ben, maar ook omdat mijn vraag, die misschien door de jonge mannen om je heen als onbeduidend zal worden afgeserveerd (‘Gerard, maak je hier niet druk om!’) voor mij desalniettemin een belangwekkende urgentie heeft, misschien juist wel om de schijnbare onbeduidendheid van mijn vraag. In verband hiermee wil ik een uitspraak van Aby Warburg in herinnering brengen, de beroemde Duitse kunsthistoricus die zei: ‘Der liebe Gott steckt im Detail’; dat was waarlijk een inzicht van formaat; het kleinste is misschien het grootste en het grootste mogelijk het kleinste. Inversie is naar mijn mening een vorm van mystiek. Je hebt zelf gezegd in 1968 in de Heilig Hart Kerk te Amsterdam dat iets alleen maar heilig is als het ontheiligd kan en mag worden. Ik zat tijdens die legendarische bijeenkomst waarin de fameuze Hans Keller je interviewde bij mijn tobberige moeder op schoot voor de televisie en ik herinner me zeer goed dat zij het met je eens was. God heeft humor, daar kwam het op neer en ter bevestiging van dat schone feit kneep mijn moeder mij hard in mijn benen, zodat ik me weer een stuk beter voelde, want knijpen is ware aandacht. 
 
Maar Gerard, laat ik ter zake komen want ik vermoed dat er in de hemel ook een klok tikt en ik niet de enige ben die jou een brief schrijft, Jeroen van Kan’s netwerk te onderschatten zou een grote blunder zijn. Ik zal je het schijnbaar onbeduidende detail waarover ik tot nu toe in abstracte verwijzingen gesproken heb, mededelen in de vorm van een concrete vraag, die mij, als ik erover nadenk, steeds meer pijn doet en me zelfs van uren slaap beroofd heeft, omdat het subject ervan (liefdevol vermoed ik, vol genade, maar eenzaam) mij denken doet aan de moeilijkste periode in de twintigste eeuw die ons vaderland heeft meegemaakt. Hij of zij van wie ik met jouw hulp de identiteit poog te achterhalen herinnert me (hoewel ik haar of zijn gezicht nooit gezien heb; ik ben werkelijk zeer beperkt geïnformeerd), aan dat meisje, dat jodinnetje dat een zigeunermeisje bleek te zijn en waarvoor de gehaakte deuren van de wagon te Westerbork slechts met vertraging gesloten werden zodat zij haar eeuwige arme gezicht aan ons kon blijven tonen; je kent haar en ook jij hebt haar gezien en hoogstwaarschijnlijk hebben de meest begaafde leerlingen van dr. Lou de Jong haar identiteit reeds lang achterhaald. Je zou eens moeten informeren in welke zaal van het Koninkrijk zij verblijft en of ze voor het erbarmelijk leven dat zij geleid heeft wel afdoende gecompenseerd wordt. Mijn vraag, beste Gerard, heeft betrekking op de film die die roemruchte huldigingsavond, november 1968 (of was het oktober?) in de Heilig Hart Kerk te Amsterdam getoond werd aan een publiek van kettingrokers, allemaal, zoals het protocol voorschreef, in zwart en wit gekleed; een film van grote schoonheid naar mijn stellige overtuiging, die met melancholische liefde door jou van commentaar werd voorzien; een film over het tuindorp Watergraafsmeer, de Amsterdamse betonbuurt, de buurt waar jij opgroeide, zoals menig Nederlands jongetje, tussen donkere sombere huizen met gesloten gevelwanden en vensters die eerder aan een koele gevangenis deden denken dan aan een gezellig warm huis waarin je met al je vrienden rondom een tafel geschaard, eens goed de triviale maar zeer ingrijpende besognes van de buurvrouw, de huismeid of de homosuele meester kon bespreken, terwijl je (dat was het belangrijkste!) echte limonade dronk, donkerrood met veel suiker. Ik heb nog steeds de indruk dat er in de jaren zestig te weinig licht was; zoiets draag je met je mee, de rest van je leven. 
 
Nu Gerard, aan het einde van die korte sombere maar indrukwekkende film, waarop Hans Keller zijn stempel heeft gedrukt (hoewel ik dat niet zeker weet), en waarop verder geen enkele levend wezen te zien is (behalve dan als fotogram), loopt een mysterieus meisje of een mysterieuze jongen hard weg achter een tuindeur over een pad met betonnen tegels; alleen zijn of haar voeten zijn te zien, niet meer dan een enkele seconde, maar helder en overtuigend. Mijn vraag is: wie is hij of zij? Ik heb nare voorgevoelens, dat kleine persoontje vlucht te hard, zijn of haar benen zijn wankel, misschien te wankel om de levensloop die in het verschiet ligt goed te kunnen dragen. Gerard, zeg het me, wie is het? Is het Gertje Ploeg, Dickie Wien, Petertje Dekker of wellicht je broer Karel die daar zo hard wegloopt? Of was het toch een meisje: Evelientje van de Berg, Jannetje Hebbink of Elsje Wagenaar? Verlicht me want ik ben onzeker over dit menselijk lot. Jij hebt de jongen of het meisje gekend, ik kon dat die avond in je gezicht lezen, want juist toen de film was afgelopen en Hans Keller op zijn stoel al weer klaar zat met de volgende vraag, zag ik een diep tragische blik in je ogen alsof jij toen al wist dat het met God, de Liefde, de Dood en dit meisje of die jongen niet goed aflopen zou, of al niet goed was afgelopen, wat de treurigheid nog groter maakt, want in het eerste geval, kon hij of zij tenminste nog gered worden. Ik wil zijn of haar naam weten, zodat ik die opschrijven kan en hij of zij niet voor eeuwig vergeten zal worden. De rest laat ik over aan de jongens van De Jong. Doe hem trouwens ook maar de groeten en deel hem mede dat zijn gehele werk nu ook digitaal beschikbaar is. Ik zal spoedig stoppen met schrijven, want ik krijg het gevoel dat ik (terwijl ik gewoon aan mijn werktafel zit) bij mijn dokter op kantoor ben; bij hem, moet je weten, mag je maar met één klacht komen, maar mij schiet altijd van alles te binnen als ik eenmaal tegenover hem heb plaatsgenomen op een stoel die, dat heeft hij expres gedaan, bijzonder oncomfortabel is. Behalve naar slapeloosheid, wil ik dan vragen stellen over de pijn aan mijn knie, de pijn aan mijn hoofd, over het feit dat ik soms witte vlekken zie, lijd aan duizeligheid en vaak obsessief lang denk aan een en dezelfde persoon. Zo schieten mij ook nu allerlei vragen te binnen over het Hiernamaals, waarvan ik er een in zijn drievuldigheid, als uitsmijter van deze brief, toch nog maar stellen zal: is het meubilair comfortabel, staan er glazen met sigaretten op tafel en lopen er ook meisjes in de bediening?
 
de hartelijke groeten van beneden, Willem Jardin
 

Ps. Ik ben van mening dat Intieme Dingen, zoals de naam van het meisje of de jongen waarnaar ik je vraag, in de beslotenheid bewaard dienen te blijven en dat die niemand anders iets aangaan, tenzij het waarlijk geïnteresseerden betreft, mensen die voorbij het praktische en instandhoudende denken van het primitieve welvaartskapitalisme, ook in staat zijn iets waar te nemen dat ondoorgrondelijk is, maar zich niettemin aan ons voordoet, als een wild groot dier dat je in de uitgestrekte verlatenheid van een groot bos (zoals de Veluwe er een is) plotseling vanaf een kleine heuvel zand die opgehoopt is voor de tong van een reeds lang gesmolten continentale gletsjer, ziet rondstruinen; nu en dan een hap nemend van maagdelijk struikgewas, soms rustend in het door de zon opgewarmde zand aan de rand van een vennetje waar Hollandse orchideeën groeien. Het Dier van de Intieme Dingen heeft een imponerend gewei en is in vrede, lijkt het, maar schijn bedriegt, want het heeft een wond aan een van zijn poten, waardoor het voortgaan steeds moeilijker wordt; het heeft mogelijk reeds de aansluiting met de gemeenschap verloren en zijn vooruitzichten zijn niet gunstig (er is een hele zware lange koude winter voorspeld). Toch wordt het verdriet getemperd door vreugde, want ook al is het Dier van de Intieme Dingen gewond, het is een wonder dat zij bestaat; het is een wonder dat er zoölogie bestaat waaraan wij, rechtopstaande culturele mensen, onze beelden kunnen ontlenen; zonder dieren zouden we niet in staat zijn onszelf tot uitdrukking te brengen, dit alles is mijn diepste overtuiging en ik weet wel zeker beste Gerard, dat jij het daarmee eens bent, want jijzelf gelijkt een gewond dier, dat ik niet aantref op de uitgestrekte eenzame vlakte van een oerlandschap, nee Gerard, jij en jouw oeuvre, die zo subliem zijn, en tot in alle Eeuwigheid geëerd zouden moeten worden, tref ik aan in een tuin, een benauwde zoölogische tuin, waarin dieren ten gunste van de hengsterij van het welvaartskapitalisme opgesloten worden, en, alvorens te sterven, heel veel moeten lijden. Het bestaan is verschrikkelijk, maar God zij dank, is er een hemel!