Ayana Mathis’ 'De twaalf stammen van Hattie' speelt tegen het decor van de Great Migration, toen miljoenen zwarten van het zuiden naar het noorden van de Verenigde Staten trokken.

‘I love drama!’ roept ze ergens halverwege het gesprek uit.

‘Er bestaat, zeker in de Amerikaanse literatuur, een trend die dicteert dat alles heel kalm en understated moet. Het zogenaamd “perfecte korte verhaal”, waarin eigenlijk niets gebeurt en emoties, als die er al zijn, overdreven subtiel worden overgebracht. Een personage schuift haar theekopje een eindje naar links, en daaruit moeten wij dan opmaken dat ze een zenuwinzinking heeft...’ Ayana Mathis (1974) lacht. ‘Ieder het zijne, hoor, maar de dingen mogen van mij best een beetje extreem, luidruchtig en messy zijn. Het drama van de ouderwetse verhalenvertellers, daar hou ik van.’

Ze is niet de enige, blijkt. Nog voor haar debuut De twaalf stammen van Hattie een jaar geleden in eigen land verscheen, werd het door Oprah Winfrey geselecteerd voor haar Book Club 2.0. (Iets waar de schrijfster nog steeds alleen maar beduusd over kan stamelen: ‘Ik had nooit gedacht… Het was… surrealistisch… en geweldig… en raar!’) Waarna het dankzij die aandacht én jubelende recensies waarin de schrijfster veelvuldig werd vergeleken met Toni Morrison een veelbesproken bestseller werd.

Terecht. Want het verhaal van Hattie Shepherd, een zwart meisje dat op, hopend op een betere toekomst, van het nog volop gesegregeerde Georgia naar de verlichtere stad Philadelphia trekt en door tal van tegenslagen uitgroeit tot een sterke maar verbitterde vrouw is even overtuigend als ingenieus opgebouwd.

Lastige tante
In het aangrijpende openingshoofdstuk, ‘Philadephia en Jubilee’, ontmoet je haar in 1925, op het moment dat ze haar pasgeboren tweelingdochters verliest aan een longontsteking. ‘Met dat begin heb ik ontzettend geworsteld,’ bekent Mathis. ‘Ik dacht: kun je dat wel doen? Een boek laten beginnen met dode baby’s?! Maar het was belangrijk, omdat het er hopelijk voor zorgt dat de lezer daarna met Hattie blijft meevoelen. Want Hattie is opzettelijk niet ófwel de onaantastbare, roestvrijstalen matriarche ófwel het eeuwige meelijwekkende slachtoffer, de twee stereotypen die je in dit soort verhalen helaas vaak tegenkomt. Ze is op een bepaalde manier een heldin, zeker. Maar ze is óók een harde, lastige tante. Ze is sterk en bewonderenswaardig én koppig, wispelturig en kwaad. Ze maakt fouten. Doet dingen die soms moeilijk te slikken zijn. She’s just hard to love sometimes. Maar als je haar hebt gezien als jong meisje, vol hoop, liefde en optimisme, en vervolgens hoe ze zo is geworden, waardóór ze emotioneel beschadigd is geraakt, dan kun je je niet zomaar meer van haar afkeren.’

Na die mokerslag volgen hoofdstukken die telkens draaien om een of meer van Hattie’s nazaten – negen kinderen en één kleinkind – en die springend door de tijd hun en haar levensgeschiedenis omvatten.

‘Deels ontstond die vorm organisch. Toen ik de eerste paar hoofdstukken als korte verhalen begon te schrijven, was Hattie in sommige daarvan niet veel meer dan een figuur in de marge. Pas gaandeweg realiseerde ik me dat haar kinderen eigenlijk allemaal op hun eigen manier reageerden op die grote, onontkoombare moederfiguur. Op de strenge opvoeding die zij hun gaf en op het feit dat ze hun misschien niet altijd de liefde kon geven die ze nodig hadden.’

Great Migration
Zeer bewust koos Mathis het aantal kinderen, geïnspireerd op de Bijbelse twaalf stammen van Israël, en de tijdsspanne van 1925 tot 1980. Beide hebben alles te maken met de zogenaamde Great Migration, die de historische achtergrond van haar roman vormt: zes miljoen zwarte Amerikanen die in ruwweg die periode van de ‘Jim Crow states’ in het zuiden naar de noordelijke staten vluchtten. ‘Die volksverhuizing heeft de Verenigde Staten een totaal ander aangezicht gegeven, in demografische, politieke en culturele zin. Het effect ervan op het land zoals we dat nu kennen valt nauwelijks te overschatten. Ik bedoel, Amerika… wat heet: de wéreld had zonder de Great Migration geen jazz gekend, om maar wat te noemen. Maar het fascinerende is dat er desondanks tot heel recent niet eens een term voor bestond, laat staan dat er serieus over werd geschreven.’

Waarom niet? ‘Het zal ongetwijfeld meespelen dat die verhuizing zich in de loop van zes decennia voltrok, bijna sluipenderwijs. Het is geen gebeurtenis waar je in galmende volzinnen over kunt zeggen: “In 1932 trokken zes miljoen mensen…” Maar de voornaamste reden is dat erbij stilstaan blank Amerika ertoe dwingt onaangename feiten onder ogen te zien, raciale realiteiten waarvan we graag doen alsof ze verdwenen zijn.’

En de vluchtelingen zelf hadden weer zo hun eigen motieven om te zwijgen: ‘Mijn grootouders zijn allebei geboren rond 1910 en kwamen oorspronkelijk uit het zuiden, maar ze hadden het er nooit over. It was just not part of the conversation. Zoals alle eerstegeneratiemigranten wilden ze voor alles dat hun kinderen zouden integreren en slagen op hun nieuwe plek. Hun een nieuwe start schenken, zonder hun eigen pijn en trauma’s aan hen door te geven.’

Bovendien: waarom praten over iets wat vrijwel iedereen in je omgeving heeft meegemaakt?

Kinderpredikant
Daarom gaat het in haar boek ook zelden expliciet over racisme. Er zijn welgeteld twee scènes waarin ze de lezer er indringend mee confronteert, waaronder eentje waarin twee zwarte personages worden weggestuurd bij een picknickplek voor blanken. ‘Dat zijn, althans voor mij, momenten met een heel sterke emotionele impact. Zo was het. Dat soort afgrijselijke dingen gebeurde elke dag. Maar verder moest racisme als het ware een onzichtbare hand zijn. Een hand die wurgt maar zelden wordt besproken.’ Ze grinnikt. ‘Mensen zeiden nu eenmaal niet de hele tijd tegen elkaar: “Goh, ik ben zwart. En, hé, jij ook! Nou, ze behandelen ons niet zo best, hè, die bleekscheten…”’

Dan, ernstig: ‘Hoewel sommige mensen het ten onrechte zo hebben gelezen, heb ik nooit de intentie gehad “het definitieve boek over de Great Migration” te schrijven. Of hét boek over de ervaringen van zwart Amerika. Gewoon omdat de ervaring van zwart Amerika niet bestaat. Je kunt een groep die zo divers is niet terugbrengen tot dat ene onderdeel van de geschiedenis ervan. En daarbij vind ik als schrijfsters personages belangrijker dan thema’s. Ik wilde op de eerste plaats mijn personages zo volledig en driedimensionaal mogelijk maken. Zorgen dat het geen figuren waren die ergens symbool voor moesten staan, maar mensen van vlees en bloed werden.’

Geluk
Zo praat de schrijfster ook over ze. Over Floyd, de jazzmuzikant die worstelt met zijn seksuele geaardheid. (‘Ik kon me niet voorstellen dat er in een gezin met zoveel kinderen niet minstens eentje homoseksueel was.’) Over Six, die optreedt als intong- sprekende kinderpredikant maar ook opportunistisch en ‘kind of a bad boy’ is. Of over Hattie’s dochter Bell die het aanlegt met Lawrence, de voormalige minnaar van haar moeder: ‘Een beetje uit wraak, misschien, maar haar motieven zijn complexer dan wraakzucht alleen. Ze is volgens mij zo geobsedeerd door Hattie dat ze haar bijna letterlijk wil wórden. En het heeft grote indruk op haar gemaakt dat ze haar moeder als kind een keer met Lawrence over straat zag lopen, en dat ze er toen gelukkig uitzag. Totaal anders dan de stoïcijnse, strenge, bozige vrouw die ze van thuis kende. Dat beeld is voor Bell een symbool geworden van hoe geluk eruitziet. En dat geluk wil ze hébben.’

Geluk is een schaars goed in haar roman, beaamt Mathis. Het is niet voor niets dat ergens tegen het eind een preek wordt afgestoken over de Bijbelse figuur Job als ‘een meditatie over lijden’. Hattie die een van haar kinderen uit armoede moet afstaan aan haar zus. Alcoholisme en eenzaamheid, kindermisbruik en geestesziekte, het komt allemaal voorbij. Razend knap en invoelend beschreven, absoluut. Maar toch: was ze nooit bang dat het geheel zou lezen als een catalogus van menselijke ellende?

‘Natuurlijk heb ik me dat weleens afgevraagd. Je kunt die verhalen niet overzien zonder soms te denken: “Man, they’ve got it rough!” Maar je moet niet vergeten: wat je leest zijn momentopnames. Je krijgt telkens een veelbewogen flard uit iemands bestaan voorgeschoteld, niet zijn of haar complete leven.

Kijk, wat ik wilde vangen, het totaal van wie we zijn – onze persoonlijkheid, onze angsten, teleurstellingen en dromen – komt zelden naar voren. Zoals wij hier nu gezellig babbelend tegenover elkaar zitten, zul je van al die dingen maar weinig merken. Maar juist op momenten van pijn en tegenslag komt alles wel naar de oppervlakte. Dan komen mensen tot uitbarsting, zie je alles wat meestal binnenblijft naar buiten komen.’

Op ouderwets dramatische momenten, inderdaad. ‘Want daarin zijn we volgens mij uiteindelijk het meest volledig onszelf'