Tot mijn favoriete boeken behoort Graciáns Handorakel, een serie wijze levenslessen van een zeventiende eeuwse Spaanse jezuïet. Een hoogst onwaarschijnlijke vriend, ik weet het.

Want in mijn vriendenkring zijn Spaanse jezuïeten bepaald in de minderheid. Dat Gracián een uitzondering vormt komt door de scherpe levenslessen die hij ons in zijn handorakel aan de hand doet. Zijn raadgevingen worden door mensen die graag hoog opgeven over hun eigen rechtschapenheid vaak afgedaan als cynisch, amoreel en opportunistisch, maar dat is niet geheel terecht. Zo werd hij vaak vergeleken met Machiavelli, wat een onrechtvaardige vergelijking is. Machivelli’s aanbevelingen hadden het verwerven van macht tot doel, Graciáns adviezen moeten ons door het mijnenveld loodsen van kwaadwillenden. ‘Ons leven is een voortdurende strijd tegen de boosaardigheid van de anderen.’ Daar spreekt bepaald geen vrolijk mensbeeld uit, maar daar was in het Spanje van de zeventiende eeuw ook niet bijster veel reden toe.
 
Misschien hou ik wel des te meer van Graciáns adviezen omdat ik me er zo slecht aan hou. ‘Hoe feller een fakkel brandt, hoe korter de levensduur.’ Het is volgens Gracián zaak spaarzaam om te gaan met je talenten. ‘Hoog presteren, maar schaars presteren.’ Schaarste wordt gewaardeerd. ‘Wie zelden optreedt, oogst veel applaus.'
 
Niet voortdurend schertsen. ‘Het verstand kenmerkt zich door ernst, die hoger wordt aangeslagen dan geestigheid. Wie altijd grapjes maakt, wordt niet ernstig genomen.’ Sterker nog: wie voortdurend grappen maakt wordt gewantrouwd. Wie serieus genomen wil worden kan nog beter geheel zonder humor zijn, dan behept zijn met een teveel. Geloof me, ik spreek uit ervaring. Hoe raak ook, grappen scheppen afstand.

Hoewel veel van zijn adviezen het vermijden van al te grote tegenstand tot doel hebben, is Gracián zeker geen opportunist. Niet in mijn ogen althans. Hij adviseert juist vaak tegen de stroom in te zwemmen (zoals Jerzy Lec al zei: wie tegen de stroom inzwemt moet niet verwachten dat de rivier van richting verandert). Nooit als de massa zijn, stelt hij in hoofdstuk 28. ‘Een verstandig man doorziet de valsheid van wat de algemene domheid bewondert.’ Nooit grote populariteit nastreven. Bijval van het grote publiek biedt een man met talenten geen voldoening. Hij haalt het voorbeeld aan van de Griekse redenaar Phokion, die toen hij onverwacht bijval oogstte aan een vriend vroeg: ‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’ 

 

Het Handorakel zou eigenlijk iedereen bij zich moeten dragen. Het is geen cynisch boek, het is geschreven door een realist, beducht voor domheid en slechtheid (vooral in combinatie vreeswekkend) en gericht op het vinden van de juiste omstandigheden om de eigen talenten in te ontplooien. Dat amoreel en cynisch noemen lijkt me grotesk.