‘Lezen doe je zelf, en je voorkeuren zijn het resultaat van zijwegen die je insloeg en van toevallige ontmoetingen.’ Dat schrijft Chrétien Breukers in reactie op mijn Aftelkroniek over hoe ik tot het lezen kwam.

In dat stuk stelt hij nu net de vraag die ik me al zo vaak heb gesteld en die zich niet bevredigend laat beantwoorden: ‘Want ja, wat is dat eigenlijk, lezen? Waarom doet men dat, en hoe is het zover gekomen?’ Ik kan de route beschrijven, maar niet de reden voor het afleggen ervan. Wat me heeft gegrepen in het lezen blijft ongrijpbaar. Natuurlijk, ik heb allerlei verklaringen geconstrueerd die maar ten zeer ten dele geldig zijn. Nee, het is nog erger, ik kan niet weten of ze geldig zijn, het terrein in kwestie laat zich niet fotograferen, er kan niets worden bewezen… Ik schreef er al eerder een Aftelkroniek over.
 
En dan die leerkrachten. Ik doe er veel tekort. Han de Cocq, die me Mystiek lichaam van Frans Kellendonk cadeau deed. Van hem had ik geen les, maar hij was wel leraar Nederlands. Van hem leende ik het verzameld werk van Bloem. En eigenlijk doe ik ook geen recht aan (bijna) alle docenten van het IVKO. Renate Schultheis trok me de Nederlandse vertaling van Demian uit handen en gaf me haar Duitse exemplaar, een editie uit de jaren dertig, in gotisch schrift. ‘Gewoon doorzetten, ’t went heel snel.’ Dat was niet waar, het wennen duurde heel erg lang, maar het was wel aan haar te danken dat ik doorbeet.
 
Alles voor en na het IVKO was vreselijk. Een parade aan teleurgestelde academici, onder de voet gelopen door generaties onwillige leerlingen. Stuk voor stuk mensen die meenden recht te hebben op een beter bestaan dan dat van leraar. Van het type dat overal meer vreugde uithaalde dan uit het eigen vakgebied en uit de leerling... Het ergste type is de docent die bij gebrek aan beter een krachtmeting aangaat met zijn leerlingen. Dat zijn de meest tragische gevallen.
 

Na het IVKO ging ik naar het Montessori Lyceum. Ik voelde me er als een diplomaat die zojuist van Bonaire naar IJsland was overgeplaatst. Onderstaand ‘verhaal’ schreef ik tijdens een les van de daar dienstdoende leraar Nederlands. Wie niet tegen het ontbreken van interpunctie en alinea's kan is gewaarschuwd… 

Het houten veelbereden stokpaardje met de kale sleetse versleten houten rug
 

Meneer Spilborn reikt met zijn zwaar behaarde aapachtige maar toch als van een kind zo korte arm naar de krijtjes onder het schoolbord die werkloos achter elkaar liggen op het aluminium randje als een zojuist genomen bodemmonster en pakt de kleinste met een tergend trage handbeweging zo tergend traag dat de hele klas naar zijn trage hand kijkt die eerst nog onzeker rondtast omdat Spilborn ergens anders heenkijkt naar buiten vast naar een passerend mooi meisje over wie hij ‘s avonds droomt als hij naast zijn 52-jarige Alida de ergotherapeute die oorspronkelijk uit Zeewolde komt ligt en dus zijn behaarde hand even aan zijn trage lot overlaat alvorens hem met zijn ogen assistentie te verlenen en dan pas als het krijtje vast in zijn hand ligt schrijft hij in grote letters op het bord INTERPUNCTIE en weten we allemaal waar het over gaat want Spilborn berijdt graag dat ene stokpaardje met de sleetse rug dat hij na elke les met een vochtig doekje afneemt en dan terugplaatst in de stokpaardenkast waar hij ook zijn literaire meetlat bewaart en het volledige oeuvre van Nescio in goud op snee en zijn Onfeilbare Oordeel in een leren foudraal en zijn Grote Gelijk in een klein houten doosje dat kunstig is bewerkt en van binnen bekleed met kostbaar satijn goed deze les gaat dus over onze opstellen die zo onder de maat waren dat hij ze met afgrijzen heeft gelezen en als lezer hopeloos verdwaalde in onze post-puberale labyrinten en eindeloos meanderende zinnen alsof het leesteken nog uitgevonden moest worden of de uitvinding daarvan althans nog niet tot ons was doorgedrongen en nou daar wil hij graag verandering in brengen zoals we ook kunnen zien aan het stukje tekst dat hij met het krijtje in de hand uitdeelt en dat zoals te verwachten van Nescio is want tegen dat oeuvre laat zich dat van Shakespeare Goethe en Proust immers moeiteloos wegstrepen dus kunnen wij aan deze strenge soberheid nog een voorbeeld nemen deze perfecte ritmiek der zinnen zinnen die juist door de opgeworpen damwanden van de leestekens tot dat perfecte ritme komen en waarin geen woord te veel staat zoals bij ons want als wij iets schreven dat we voor literair wilden doen doorgaan dan namen we onze toevlucht tot veel ja al te veel woorden die we helemaal niet nodig hebben omdat de suggestie soms al genoeg is omdat herhaling de lezer verveelt en een te veel aan woorden de lezer verstrikt en omdat het niet nodig is en echte schrijvers zoals wij die niet zijn dan ook bijna alles weggooien wat ze schrijven om vervolgens een ordentelijk aangeharkte tekst over te houden waar niemand in kan verdwalen tenzij op een aangename literaire manier wij moeten maar eens kijken hoe knap Nescio dat doet want wat die hoofdpersoon voelt wordt nergens gezegd maar toch voelen wij het met hem mee nou dat is het bewijs van zijn grootheid want als je dat kunt dan ben je echt een meester en om zijn betoog kracht bij te zetten of misschien om de juiste spelling van het woord aan ons over te brengen schrijft hij onder INTERPUNCTIE in even grote letters ADJECTIEVEN en zegt dat dat twee begrippen zijn waar hij graag verder op door wil gaan om vervolgens en dat niet voor het laatst in herhaling te vallen zozeer zelfs dat ik denk ik steek nu mijn hand op en zeg ik heb geteld hoe vaak je dat zei en kom nu op elf en dat zou Nescio nooit goed gevonden hebben want die vertelt alles keurig één keer omdat ik anders verveeld raak niet dat ik dat overigens uit eigen ervaring kan zeggen want ik heb Nescio nooit gelezen en ga dat ook nooit doen want Spilborn is de ergste discipel die een literaire heilige zich kan wensen omdat in een straal van tweehonderd meter rondom hem alles verzuurt zowel mensen als boeken want die boeken kunnen nadat ze door hem zijn geprezen hun glans nooit meer herwinnen dat is duidelijk en of dat voor mensen ook geldt weet ik niet want dat zou betekenen dat Spilborn mij blijvend heeft verzuurd wat ik niet uit wil sluiten want dat krijg je als het karigheidsevangelie er zo wordt ingeramd ook al probeer ik in deze tekst uit alle macht weerstand te bieden ja uit alle macht weerstand te bieden hoe machteloos die weerstand ook is want hij is een leraar en ik een scholier en hij bepaalt mijn prestaties en zal oordelen over of ik het goed doe of niet en of ik het licht heb gezien of tot een leven in eeuwige duisternis ben gedoemd en daar zou ik blij om moeten zijn want ik kan nog veel van hem leren zie je wel nu krijg ik zelfs zin in een leesteken verdomme ik wilde bijna een punt zetten terwijl ik tegelijkertijd niets liever zou willen dan in kapitale letters BREEDSPRAAK op het bord schrijven en DOOD AAN HET LEESTEKEN en zelfs met een dergelijke tekst op een spandoek de straat op zou gaan als me dat aardig gevraagd zou worden hoe dan ook hij heeft ook nog wel een puntje over onze gewilde literairderigheid want die komt hij bij sommigen van ons vaak tegen en ik voel mij natuurlijk meteen aangesproken want zegt hij bij ons komt steeds die ene vorm weer terug de vorm die woordbeelden als lopend tergend wandelend spelend en denkend oplevert en een naam heeft die ik inmiddels vergeten ben en die gewild literair is en dus vermeden dient te worden en dan voel ik me toch opgelucht want die vorm gebruik ik gelukkig nooit en als hij daar mee klaar is met dat laatste belangrijke puntje posteert hij zich demonstratief naast het schoolbord met de twee grote woorden erop en geeft ons uitvoerig de tijd om de tekst te lezen waarin niets gebeurt en die inderdaad een toonbeeld van soberheid is hè verdomme heb ik toch Nescio gelezen om die dus ja zie je nou wel nu raak ik zonder leestekens zelf de draad nog kwijt hoe dan ook in ieder geval mogen we na het lezen van de tekst dan zelf een nieuw opstel inleveren en dan met de opdracht iemand te beschrijven die net iets ergs heeft meegemaakt maar zonder dat we dat mogen zeggen en we moeten speciaal letten op netjes afgebakende zinnen zonder al te veel zijwegen en tangconstructies wat zijn dat ook alweer en zonder een te veel aan adjectieven die we ook wel bijvoeglijke naamwoorden mogen noemen maar hij vindt adjectieven een mooier woord waar heel wat tegen in te brengen valt omdat bijvoeglijk naamwoord meteen zegt wat het is laten we zeggen zich aan ons voorstelt en adjectieven een woord is dat ook in de handleiding voor een televisie zou kunnen staan of op het etiket van een verpakking met iets eetbaars erin zoiets als geen adjectieven toegevoegd als ik eenmaal het blaadje pak wil ik het liefst schrijven man heeft vrouw verloren is uiterst tragisch verdrietig en levensmoe en tot het ergste bereid en wil het liefst van een hoog breed begrindtegeld en niet van noodtrap voorzien dak springen en doet dat ook maar doe dat in mijn lafheid toch niet erger nog ik leg dit blaadje weg kijk maar je kunt duidelijk zien waar ik daarnet gestopt ben en schrijf een opstel waar hij mij ten overstaan van de klas om prijst en dat is de eerste keer dat over zijn lippen iets van waardering voor mij komt en hoe gek dat ook klinkt dat voelt toch goed hoezeer ik die man ook haat want zijn hele wezen vormt één grote uitnodiging tot haten en die verdomde Nescio erbij en nu dan toch eindelijk ter markering van mijn laffe capitulatie KAPITULATIE een punt.