De radio en ik kregen voor het eerst iets met elkaar in 1986. Een goede vriendin draaide plaatjes bij RVZ in Amsterdam Noord, een zender die gevestigd was in een naargeestig flatgebouw, een zender waar ik veel naar luisterde om op de hoogte te blijven. Er werkte daar iemand die altijd de nieuwste platen had, nog voor iemand er in Oor of Vinyl over had geschreven. Zijn naam herinner ik me niet, maar wel dat hij platen opgestuurd kreeg uit Engeland. Er zat toen nog vertraging in het systeem; wat in Engeland allang uit was, verscheen pas een paar weken later in de pas verschenen-bak van platenzaak Boudisque.
De vriendin in kwestie was snel door haar lp’s heen, maar mijn voorraad was groot genoeg om weken vooruit te kunnen. Ik mocht mee en was eigenlijk meteen gewonnen voor het medium. De studio bestond uit een Dual-draaitafel, twee handmicrofoons, een mengpaneeltje dat afkomstig leek uit de boedel van Radio Herrijzend Nederland en een paar met gaffer tape bijeengehouden koptelefoons. De vriendin in kwestie deed de presentatie en ik vertelde tussendoor wat over de gedraaide muziek.
Toen de vriendin in kwestie haar interesse verloor in het programma, probeerde ik het van haar over te nemen, maar al mijn telefoontjes naar RVZ en al mijn brieven bleven onbeantwoord.
Een aantal jaren later kwam ik bij Radio AFM terecht, waar ik vrijwel de gehele jaren negentig radio heb gemaakt, in elke denkbare vorm. Reportages, studiogesprekken, muziekprogramma’s (Mortale), het literaire programma Wederzijds Respect (inderdaad, een afschuwelijke naam)… Wat ik op radiogebied kan, heb ik daar geleerd.
Ook toen al maakte ik radio over boeken, net als nu. Onlangs vond ik onderstaand stukje terug, uit het computerdagboek dat ik destijds bijhield. Profetisch en confronterend.