Sinds ik jaren geleden betrokken was bij het rokennummer van literair tijdschrift De Tweede Ronde heb ik een zwak voor het onderwerp roken in de letteren. Er moet toch een mooie bloemlezing over samen te stellen zijn. Maar waar is al het mooie materiaal?

Een mooie ontdekking is dat Italo Svevo niet alleen over roken schreef in zijn prachtige roman De bekentenissen van Zeno, maar ook een persoonlijker boek over de sigaret publiceerde dat de Nederlandse drukpersen helaas nooit heeft gehaald: Del piacere e del vizio di fumare. Nu lees ik niet al te vlot in het Italiaans, dus las ik de Duitse vertaling: Die Kunst, sich das Rauchen nicht abzugewöhnen. In korte essays en dagboekaantekeningen schrijft Svevo over zijn pogingen niet meer te roken en over de geneugten van de tabak. Kennelijk heeft Fellini het van Svevo afgekeken, die scène in een van zijn films waarin Marcello Mastroianni zegt: als het ooit iemand lukt me van het roken af te krijgen doe ik hem een proces aan! Weet je hoeveel inspanning het heeft gekost om zover te komen!

 

Wonderlijk is dat Willem Frederik Hermans zich nergens heeft uitgelaten over het roken, in essayistische zin althans. En ook Vestdijk niet, ook niet in z’n boekje De zieke mens in de romanliteratuur. Niet dat een roker een zieke mens is. Hooguit in wording.

 

Het verbaast me dat de meest verstokte rokers uit de vaderlandse letteren zich nooit in autobiografische of essayistische zin over het roken hebben uitgelaten. Net als in de boeken van Hermans wordt in die van Vestdijk enorm gerookt, behoudens de historische romans uiteraard. Pilatus rookt niet, en in z’n Griekse romans wordt ook geen sigaret aangeraakt. Maar in de romans waarin wel wordt gerookt gaat het altijd om een terloopse handeling, is het roken nooit onderwerp maar altijd decor. En zo is het ook in de buitenlande literatuur. Camus voert ook menig rokend personage op, maar over de sigaret als fenomeen of over wat het roken voor hem betekende verneem je ook bij hem niets. Roland Barthes, de taalfilosoof, rookte als een ketter, en hield ervan alledaagse fenomenen als reclame voor wasmiddelen of het bakken van een biefstuk tot onderwerp van een diepgaande beschouwing te maken (o.a. in z’n bundel Mythologieën), maar geen woord over het eigen roken of over het roken als fenomeen. En dat terwijl in het Frankrijk van de jaren zestig elke zichzelf respecterende intellectueel een sigaret in de mondhoek diende te hebben om serieus genomen te worden. 

De sigaret als waarmerk. Alleen Sartre schreef erover in l’Être et le Néant. Hij wilde stoppen met roken, maar vreesde dat alle gebeurtenissen die hij met rook omgaf, zoals eten, naar het theater gaan, schrijven, hun smaak zouden verliezen als hij zou stoppen. Roken als toeëigeningsritueel. Het was zaak het roken terug te brengen tot de eigenlijke handeling, het verbranden van tabak en het inhaleren van de rook, anders zou hij nooit kunnen stoppen.

 

Rokende schrijvers schrijven kennelijk liever niet over roken. De mooiste zinnen die in de Nederlandse letteren zijn gewijd aan het roken komen van een niet-roker: A.F.Th.van der Heijden. Dat kan geen toeval zijn. Wonderlijk genoeg geldt het alleen voor roken: drinkende schrijvers schrijven graag over drinken. Zie Van der Heijden.