Hij is de vaste literatuurcriticus van The New Yorker, hoogleraar literaire kritiek aan Harvard University, hij schreef 'Hoe fictie werkt', waarin hij laat zien hoe literaire teksten functioneren, maar blijkt ook heel behoorlijk te kunnen trommelen.

Wood is één van de meest toonaangevende literair critici in Amerika, met scherpe opvattingen over het onderwerp waarover hij schrijft. Niet zelden ook vilein, zoals in het stuk dat hij drie jaar geleden schreef over Paul Auster. Hij gooit elementen uit het werk van Auster in de literaire blender, en ziedaar: een nieuwe roman. Zijn personages zijn meestal mannen, intellectuele of schrijvers, kampen meestal met een groot verlies, er zijn vaak dubbelgangers en personages die Paul Auster heten, hij vlecht moeiteloos citaten van Chateaubriand, Rousseau, Hawthorne, Poe en Beckett door zijn eigen proza en zijn personages spreken doorgaans in clichés. ‘My pussy’s not for sale’. Dat werk.
 
Iets gezegd over de kwaliteit van Austers werk heeft hij daarmee misschien niet (je zou ook de terugkerende thema’s in het werk van Kafka in de literaire blender kunnen gooien), maar het levert wel een stuk op dat je na afloop anders laat kijken naar het werk van Auster.
 
Een aantal jaren geleden schreef hij een boek dat meteen klassiek werd: How Fiction Works. Het boek zou je kunnen zien als een autopsie op het lichaam van de literatuur. Hij haalt verhalen en romans uit elkaar en vertelt ons hoe ze werken. Het boek van Wood leek aan Nederland voorbij te gaan, maar daar kwam dit jaar toch verandering met een vertaling van Arie Storm. Verschenen bij Querido onder de titel Hoe fictie werkt. Luister hier naar het gesprek dat De Avonden met hem voerde.

En dat hele stuk dan als opmaat tot een Youtube-filmpje. Meer dan opmerkelijk is het niet, maar het blijft amusant om een gevreesd criticus aan de keukentafel zijn ritmische kwaliteiten te zien etaleren, en dat met zo’n zichtbaar plezier. Je ziet het Bas Heijne, Arjan Peters of Jaap Goedegebuure nog niet doen. Arie Storm misschien…