Wegens succes een tweede stuk over gevonden papier... Intussen verscheen een Vlaams boekje met uit boeken geschudde blaadjes en kreeg de redactie van de boekensite een verzameling cadeau uit een openbare bibliotheek.

Op een van de briefjes die de Belgische boekhandelaar René Franken (zie de reportage van Tjitske Mussche onder aan deze tekst) aantrof in een boek stond: ‘Dag Kwispelgat, waarom laat je mijn kalligrafieën zo slingeren. Bah, bah, bah. Tissie’ Intrigerend, want wie is Kwispelgat, en wie is Tissie, en waarom noemt ze degene aan wie ze het briefje richt Kwispelgat, en welke kalligrafieën gaat het hier om? Franken verzamelde de gevonden briefjes in een boekje, getiteld Verstrooid papier. Een soort boeken schudden, maar dan op z'n Vlaams. ‘Met die papiertjes kun je alle kanten uit. Ze prikkelen de fantasie.’
 
Dat is precies wat mij overkwam toen ik in het bezit kwamen van een deel van de collectie in boeken gevonden papiertjes van Maartje van Denderen. Ze trof ze ooit aan in de bibliotheek waar ze werkte en gaf ze aan ons na onze eerste aflevering van Boeken schudden. Hiernaast zie je een kleine collage van de vondsten die ze ons ter beschikking stelde. Dagenlang heeft de buit uitgestald gelegen op de vloer van mijn werkkamer. Het merendeel bestaat uit reclame, folders, uitgeknipte artikelen, maar er zaten ook een paar intrigerende oorspronkelijk teksten tussen. Zoals deze bijvoorbeeld, geschreven op een kartonnetje:
 
‘Hoeveel jaar is hij getrouwd? Ik heb nog nooit z’n vrouw ontmoet. Ik weet geen tel. nr. Ik weet niet waar hij woont. Toen G. trouwde heeft ze een kaart gestuurd. Toen wisten we ook geen adres (via via adres gevraagd). Nooit geen reactie op gehad. Helemaal niets! Hij gedraagt zich toch eigenlijk ook niet als een broer? En dan moet ik hem uit gaan nodigen? Hij heeft zelf ooit gezegd dat zijn familie niet belangrijk voor hem is of hem niets doet. Nou dan.’
 
Het is geen literatuur, maar deze tekst en een literaire tekst hebben wel iets gemeen: de verbeelding wordt nu juist geprikkeld door wat er niet staat. Er gaat een hele wereld schuil achter die paar zinnen. De synopsis van een kort verhaal van Sanneke van Hassel, of Ton Rozeman. Er is sprake van een broer die zich aan zijn familie niets gelegen laat liggen, die al jaren getrouwd is zonder dat de zus (in mijn verbeelding gaat het hier om een zus) nog nooit heeft gezien. Aan wie zijn deze regels gericht? Een andere zus? Haar moeder of vader? Een vriendin? Nee, een betrokkene. Dat vinnige ‘nou dan’ verrraadt dat.
 
Onder een klein tekeningetje waarin we een neus met ogen herkennen, staat geschreven ‘Ik wou dat ik een neushoofd had…’ Dat zinnetje bleef rondspoken bij mij. Neushoofd. Ik had dat woord eerder gehoord. Maar waar? Het blijkt afkomstig uit een gedicht van Jan Arends: 
 
Als je
werkelijk mooi
wilt zijn
moet je een neushoofd hebben.
 
Een neushoofd
dat is genoeg.
 
Je hoeft
zelfs geen neus
te hebben.
 
Wanneer je
maar
een neushoofd hebt
een neushoofd
met wat snot eraan
dan is
het goed.
 
Het staat in Lunchpauze-gedichten. Kennelijk is dat het boek waar het velletje papier is uitgerold. Iemans met de stille wens ooit een neushoofd te hebben.
 
Op twee kartonnetjes, met hetzelfde handschrift beschreven, staat ‘Laat je de hond een keer extra uit ’s avonds?’ en ‘Samen spelletje doen?’ Waarom werden die mededelingen op kaartjes gedaan? Buren die soms elkaars huisdier verzorgen en telefoonvrees delen? Een echtpaar dat bijna nooit tegelijk thuis is? Nee, dan zou dat kaartje met die vraag over het spelletje niet nodig zijn. Samen spelen betekent op enig moment samen kunnen zijn. Het zijn buren, senioren in aanleunende woningen die met elkaar communiceren via de boeken die ze aan elkaar doorgeven.
 
Een ander papiertje bevat een kladversie van een toespraak die iemand komt houden op een ICT-afdeling. ‘Ik kom jullie vertellen dat we alweer een moeilijk jaar tegemoet gaan,’ staat er. Het woord ‘moeilijk’ is doorgestreept. In de kantlijn is het vervangen door ‘uitdagend’. Dat moet een manager zijn…
 
‘Ik moest mijn gevoel meer gaan uiten, dat deed ik nog niet genoeg zeiden jullie. Bij deze doe ik het nu. Laatste tijd lijkt het net alsof jullie (jij en J.) M. en mij uit elkaar proberen te halen. Ik mag hem niet vaak zien, maar dat deed ik laatste tijd al helemaal niet. We zien elkaar eigenlijk alleen zaterdagavond echt. Dat komt omdat hij vaak op vrijdag werkt en ik nu ook op vrijdag moet werken. Zaterdagochtend ga ik altijd weg als hij nog op bed ligt en/of te slapen. Dan kom ik ook pas om zeven uur thuis. Zondag moet ik altijd huiswerk doen en dan opruimen, daarna is het alweer tijd om naar jou te gaan. Dinsdagavond slaap ik altijd al en vertrek als hij nog ligt te slapen. Hoezo zien we elkaar vaak dan?
 
Het is net zoiets als dat als het jou uitkomt, ik wel iets mag bijvoorbeeld dit. Van mij mag je nu wel blijven eten, maar als het mij een keertje uitkomt is het bij voorbaat al nee. Hoe komt dat dan? Ik vraag me trouwens ook af wat je bedoelde met: ‘Het wordt de bedoeling dat je hier zeven dagen in de week blijft slapen’. Dat zei je bij J.
 
Vind je het nu gek dat ik soms zo reageer als je zegt dat we elkaar veel te vaak zien en ik afhankelijk ben van hem? Hoe kom je daar trouwens bij? Ik dacht dat ik nu wel bewezen had dat ik dat niet ben. Nu weet je in ieder geval wat mij dwars zit en waarom ik soms zo reageer. Nu uit ik in ieder geval mijn gevoelens.’
 
Bovenstaand verhaaltje is een kladversie van een briefje dat in een fuchsiakleurig schriftje is opgeschreven. Ik zie een meisje van zestien voor me die half bij haar moeder en half bij haar vader woont. Dit briefje schrijft ze aan haar moeder. Zij en haar nieuwe vriend J. proberen haar weg te houden bij haar vriendje M. Het is maar een versie. Dat is het aangename van dit soort briefjes, dat ze door dat wat er niet staat veel verschillende lezingen toestaan.
 
Volgende keer meer. Deel intussen je vondsten met ons onderaan deze pagina, of stuur ze per mail aan ons op: boeken@vpro.nl.