Werken tussen overledenen en hun nabestaanden, hoe is dat en waarom zou je het willen? In 'Tootje. Het leven in een uitvaartcentrum' beschrijft Lieke Noorman haar jaren als koffiedame in de rouw.

‘Dit boek is me overkomen,’ vertelt Lieke Noorman op een frisse vrijdagmiddag in april, terwijl door de vensters van haar Amsterdamse zolderetage volop lentezonlicht invalt. Op tafel ligt, vers verschenen, Tootje. Het leven in een uitvaartcentrum. ‘Toen ik in 2006 in het uitvaartcentrum als koffiedame aan de slag ging was ik helemaal niet van plan om weer te gaan schrijven.’ Nog altijd lijkt ze verrast over de loop der dingen. Ja, de Noorman van de letters is terug van lang en ver weggeweest. Ooit werkte de journaliste met de nieuwsgierige twinkelogen onvermoeibaar voor NRC Handelsblad, Vrij Nederland, Intermediair en andere publicaties. Verzorgde voor het Radio 1-journaal een krantenrubriek, schreef over haar Braziliaanse- jungleomzwervingen Ankerplaats Amazone. Het verschijningsjaar van dat boek, 1999, is de cesure: dat jaar pleegde haar door depressies uitgeputte zus, theateractrice Margot Noorman, zelfmoord. Tootje was niet meer en Lieke raakte zichzelf kwijt. Kon, wilde niet meer schrijven. Alvorens ze het mantelpakje van het uitvaartbedrijf aantrok, doolde Noorman, verdoofd en in zelfhaat verstrikt, door allerlei niet-nadenken-baantjes. ‘Ik twijfelde al langer over de journalistiek. Over dat hectische, dat steeds maar je stukjes moeten verkopen. Ik voelde me een voyeur die nergens echt aan deel nam. Nadat Margot haar polsen had opengesneden wilde ik alleen nog rust. Ergens met m’n handen in de aarde wroeten, die grote verwarring de baas. Ik was alleen maar negatief over mezelf, had immers mijn zus niet kunnen redden. Misschien, dacht ik, is ’t wel klaar, het schrijven.’

Verstuikte enkel
Niet dus. Dertien jaar later ligt daar Tootje. Het leven in een uitvaartcentrum. Haar gave voor observatie, sfeertekening en puntig portretteren blijkt Noorman, inmiddels met door lering en loutering verdiende zilvergrijze krullen, allerminst verloren. Ongezouten, confronterend, soms surreëel is de veelkleurige schets van het werken tussen de recent verscheidenen en bedroefde nabestaanden. Indringend de daarin verweven zoektocht naar antwoorden op wellicht onbeantwoordbare vragen. Pragmatisme naast bespiegeling, memento mori naast carpe diem. Contrast te over, catharsis onvermijdelijk.
Op die plek van afscheid belandde Noorman onbewust. ‘Ik ging er niet werken om iets te vérwerken. Ik dacht simpelweg: ik wil daar zijn. Achteraf denk ik: de dood is me in de nek gesprongen en ik had de behoefte hem in de ogen te kijken.’
Startpunt van het schrijven was, hoe prozaïsch, een verstuikte enkel. ‘Toen ik tijdens een vakantie in Italië moest stilzitten met één been op een krukje, ben ik begonnen. Aantekeningen hadden zich al een tijdje opgestapeld. Handig, zo’n ongelukje, want ik neig ernaar om altijd maar overal voor weg te lopen. Terwijl ik schreef over het uitvaartcentrum, kwam Margot er als vanzelf bij.’ Even stopt ze. ‘Een tijdlang dacht ik dat mijn toekomst lag in het uitvaartwezen. Solliciteerde zelfs naar de functie van uitvaartleider. Goed dat het anders is gelopen: dit boek is er en ik heb herontdekt hoe veel ik van schrijven houd. Het plezier is terug.’

Verdwaasde toestand
Oorspronkelijk had Noorman haar rouwkroniek Tootje hield van witte rozen gedoopt. Het verklaart de titel van het totziensboekje dat de twee huisdrukkers van het uitvaartcentrum in februari 2012 bij haar vertrek voor haar maakten: Lieke hield van gemalen koffie (‘uitgeverij Statler & Waldorf’). Van de lieve dingen die collega’s erin hebben geschreven springt één kortje eruit: ‘Kom je volgend jaar wel de 10 euro brengen?’ Lieke grinnikt: ‘Dat is van een chauffeur. Met hem heb ik gewed dat hij een jaar lang niet rookt.’ De bijdrage van de aspirant-tabaksonthouder zegt iets over het werken in de uitvaartbranche. Hoe precair, beladen en bevreemdend misschien ook, dodenbezorging is werk zoals alle andere werk. Met een alledag waar humor, chagrijn, jaloezie, vrolijkheid, verveling en al het andere dat mensen mensen maakt vertegenwoordigd zijn.
‘Je treft er veel mensen met goede communicatieve gaven,’ zegt Noorman, die gaande de jaren ook zelf afscheidsbezoeken ‘buiten de deur’ begeleidde, na enige reflectie. ‘Voor gastvrouwen en uitvaartleiders heb ik grote bewondering. Er komt behalve dankbaarheid ook wantrouwen, zelfs agressie op je af. Opmerkingen als “U gaat ons zeker een poot uitdraaien hè’’ ombuigen naar iets geruststellends, positiefs, ongevaarlijks, vergt tact en inlevingsvermogen. Je hebt vaak te maken met mensen in een verdwaasde toestand.’ Zoals zijzelf na de dood van haar zus. ‘Precies. Je zit in een stroomversnelling, vooral in de eerste dagen na iemands dood. De grote kunst als uitvaartleider is uitstralen dat je de betrokkenen er doorheen loodst. Misschien is het daarom uiteindelijk niet mijn roeping. Ik ben niet zo moederlijk, geen held van de helpende hand.’ Ze glimlacht.

Compleet
Wel ging ze gaandeweg anders naar mensen, naar zichzelf kijken. ‘Ik heb meer oog voor de kwetsbaarheid van anderen, ben opener en toleranter dan toen ik twintig was. Voel hoe ingewikkeld de intermenselijke mechanismen zijn.’ Ze pauzeert. ‘Maar ik geloof niet meer in maakbaarheid, dat iedereen alles kan overwinnen en bereiken. Nee.’
Wat is, naast het hervonden schrijfplezier, het dividend van Tootje? Noorman denkt na, formuleert dan, behoedzaam, haar balans. ‘Dat ik mijn zus terug heb. Dat het beeld van haar, van de 42 jaar die we samen hebben doorgebracht, weer compleet is. Dat ik me niet meer alleen de Margot die geleden heeft en dood wilde herinner, maar ook de energieke, dolverliefde, bevlogen spelende, genietende Margot. Wel ben ik tot de conclusie gekomen dat ik het niet snap, haar daad. Daar moet ik vrede mee hebben. Misschien is het maar goed dat ik het niet begrijp. Zo dicht bij de dood wil ik nog niet komen.’ Terwijl ze het zegt, zet de lentemiddagzon spontaan een tandje bij.