Het is geen roman en geen biografie, maar een persoonlijke literaire visie op een fascinerende figuur: Limonov van Emmanuel Carrère. ‘Limonov is een picareske, romaneske figuur, die je blijft ontglippen. Dat boeide me.’

Een boek schrijven over een fascist. Dat is nou weer typisch iets voor Emmanuel Carrère, die ruim tien jaar geleden hoge ogen gooide met zijn portret van een pathologische leugenaar en moordenaar: in L’adversaire (2000) onderzocht hij wat de Franse ‘dokter’ Jean-Claude Romand ertoe dreef om jarenlang een dubbelleven te leiden en op een kwade dag in 1991 zijn hele familie te vermoorden. ‘Sindsdien schrijf ik alleen nog maar non-fictie,’ zegt Carrère, terwijl hij in de keuken van zijn Parijse appartement een espresso serveert. Maar Carrère is een veelzijdig schrijver, die met titels als La classe de neige (1995) ook een groot talent voor fictie liet zien.
Carrères nieuwste boek heet Limonov: een groot succes in de Franse boekhandel, bekroond met de Prix Renaudot, die elk jaar op dezelfde dag als de Prix Goncourt wordt uitgereikt. Een roman die geen roman is, en een biografie mogen we het ook niet noemen van Carrère. Het is zijn persoonlijke, literaire visie op een figuur die hem fascineert: de Russische dichter en schrijver Eduard Limonov (1943), die op dit moment vooral actief is als leider van de Nationaal Bolsjewistische Partij – een beweging die voor fascistisch doorgaat maar ook een rol speelt in het links-democratische verzet tegen Poetin.
Dat Limonov zo’n bestseller is komt vooral door Carrères verteltalent. En door zijn virtuoze stijl, die in de buurt komt bij de ruwe spreektaal van een Céline. Losjes formulerend in de vrije indirecte rede imiteert Carrère de straattaal van een Russische small time crook, moeiteloos overschakelend naar historische en journalistieke registers – dit alles met veel humor. Zo memoreert Carrère in Limonov dat je in een sovjet-restaurant altijd een menu kreeg van zeventig pagina’s, waarvan geen enkel gerecht uiteindelijk verkrijgbaar bleek. ‘Er was eigenlijk maar één gerecht, en dat was meestal niet te eten.’
Held of schurk – Limonov is in elk geval een cultfiguur, al sinds hij in de jaren tachtig pikant poseerde met zijn toenmalige vrouw, de zangeres Natasha Medvedeva. Hij had zojuist enige roem vergaard als schrijver van It’s me – Eddie (1983): een rauwe, autobiografische roman over zijn straatarme jaren als gedesillusioneerde emigrant in New York. In die tijd was Carrère een jongeman in Parijs die zijn geld verdiende met filmrecensies. Heel wat anders dan Limonov, die zich op het dieptepunt van zijn New Yorkse jaren door grote negers liet penetreren om zijn broodnodige dollars bij elkaar te schrapen.

Wat intrigeerde u zo in Eduard Limonov?
‘Iedereen vond hem geweldig, toen ik hem leerde kennen in het Parijs van de jaren tachtig: het was een punkfiguur, een rocker, een boef. Hij had precies wat intellectuelen in Parijs zo mooi vinden aan een bepaald soort schrijver uit Amerika of Rusland: een type dat allerlei soorten baantjes gehad heeft om te overleven, dat een soort levenservaring heeft – een Jack London, een Bukovski, een Henry Miller. Ik verslond zijn boeken: het was geen hoge literatuur, maar het was echt. Jaren later hoorden we dat hij was gaan vechten met de Serven in Bosnië. Dat was zoals je hoort dat een oude schoolvriend op het criminele pad is beland. Limonov is een moreel dubieus, maar enorm energiek personage dat allerlei werelden doorkruist heeft. Hij begon zijn leven als kleine crimineel in een Russische provinciestad, werd dichter in de Moskouse undergroundscene van de jaren zestig, emigreerde naar New York, waar hij werkte als butler van een miljardair, belandde op latere leeftijd in Rusland in de gevangenis en trouwde uiteindelijk met een soapster. Het is een picareske, romaneske figuur, die je blijft ontglippen. Dat boeide me.’

Limonov is nu de leider van een partij die vooral gefrustreerde skinheads uit de provincie op de been brengt en als partijvlag een nazi-vlag hanteert met hamer en sikkel in de plaats van het hakenkruis. Is hij een fascist?
‘Ja, dat is gewoon zo. Maar juist daarom vind ik hem interessant. Hij heeft een ander wereldbeeld dan ik, zit politiek totaal aan de andere kant. Nu eens vind ik hem antipathiek, dan weer heb ik bewondering voor zijn eerlijkheid en zijn moed. Die ambiguïteit, daar wil ik over schrijven. Ik vind dat het een van de doelen van de literatuur is om de complexiteit van de wereld te vangen.’

Is uw boek een non-fiction novel in de traditie van Truman Capote, die dat genre in 1960 met In Cold Blood op de kaart zette?
‘Absoluut. Ik heb getracht zo waarheidsgetrouw te zijn als mogelijk. Geen probleem, in zijn geval. Zijn leven is avontuurlijk en vol uitersten, dus ik hoefde er niks bij te verzinnen. Ik heb me laten leiden door de autobiografische romans van Limonov. Zijn die betrouwbaar? Ja, ik denk het wel. In zijn romans is Limonov zo nietsontziend eerlijk en zelf-kritisch dat ik hem geloof.’

Het verschil met Capote is dat die zichzelf als schrijver niet wilde opvoeren in zijn werk, met het oog op het streven naar objectiviteit van de non-fiction novelist. U doet dat wel.

‘Ik vind het belangrijk mezelf op te voeren, om te benadrukken dat het subjectief is wat ik schrijf, met mijn vooroordelen en onwetendheden. Zeggen: dit is mijn visie. Bovendien vind ik het contrast tussen Limonov en mij van belang. Ik heb een beschermd leven geleid, vergeleken met Limonov. Ik heb wel intieme, psychologische drama’s gekend, maar ik ben nooit arm geweest, mijn drama’s hebben nooit met overleven te maken gehad. Limonov heeft wel moeten overleven. Toen ik jong was en Limonov leerde kennen was ik bijna jaloers, ik leed aan zelfhaat, ik voelde me een kleinburgerlijk mannetje, had het gevoel dat ik niks meegemaakt had. Maar je kunt niet alle levens leiden. Dat is het mooie van literatuur: je kunt een beetje ervaren hoe het is een ander leven te leiden dan het jouwe.’

U gebruikt alle technieken van de romancier. Waarom schrijft u eigenlijk geen fictie meer?
‘De laatste jaren haal ik al mijn onderwerpen uit de werkelijkheid. Waarom? Dat is vanzelf gegaan. Toen ik jonger was, werkte ik vanuit mijn fantasie, de laatste tijd niet. Ik vecht er niet tegen. Het is begonnen met L’adversaire, waarin ik onderzocht hoe iemand ertoe kan komen zijn hele familie te vermoorden. Dat verhaal bleek zo onwaarschijnlijk dat ik het nooit had kunnen verzinnen. Maar ik bewaar wel de scheidslijn. Ik houd er niet van me vrij te laten inspireren en er dan mee aan de haal te gaan.’

In L’adversaire wist u de moordenaar wel een stuk menselijker te maken.
‘Ja, maar ik zou nooit een seriemoordenaar portretteren. Ik heb niets met zo iemand gemeen. Dat zou ik niet kunnen. De diepe psychologische reden van wat Romand doet... ja, daar herken ik elementen van, net als de lezer denk ik. Capote in In Cold Blood heeft ook heel veel humaniteit getoond voor die jongens. Lezers zijn nieuwsgierig daarnaar: naar het menselijke in schijnbaar onmenselijke figuren.’

Is er ook in de Franse literatuur, net als bij ons en elders ter wereld, een trend van literaire non-fictie – ik denk daarbij ook aan Laurent Binet met HhhH? ‘Ja. Ik weet niet waarom, maar het is zo. Ik zal zeker niet zeggen dat de roman dood is. Ik lees romans met veel plezier. Maar ja, we willen de werkelijkheid ondervragen. Er gebeurt zoveel in de wereld op dit moment, dus de mens wil om zich heen kijken, zich open stellen voor de wereld. De echte wereld.’

Wat is literaire non-fictie, volgens u?
‘Het begrip non-fictie in literatuur is moeilijker te omlijnen dan in cinema. Het verschil tussen fictiefilm en documentaire is duidelijk – ofwel het zijn acteurs die je ziet, ofwel echte mensen. In literatuur is het vager. Is mijn Limonov de echte Limonov of een fictieve? Eduard zelf heeft gezegd: de Limonov uit het boek van Carrère, dat is iemand anders. Uiteindelijk geloof ik niet zo in genres. Literatuur hangt af van een intiem engagement van de schrijver: wat je toevoegt, een zekere ernst. Ik schrijf zo goed als ik kan. Toegankelijk, maar nooit simplificerend.’

Hoe fascistisch is Limonov nu echt?
‘Het is ingewikkeld. Er zijn heel veel mensen met heel mooie principes, linkse, gecultiveerde mensen die prachtige dingen zeggen maar niet veel doen om de menselijke conditie te verbeteren – het is de klassieke hypocrisie van links. Een type als Limonov beweert niet dat hij een goed mens is. Hij is cynisch en gelooft in een fundamentele ongelijkheid tussen mensen. Ieder discours dat het tegendeel beweert, vindt hij schijnheilig, engelachtig, onrealistisch. Mooie praatjes waar je niks voor koopt. In die zin is hij een fascist. Het is een nietzscheaan: alles is macht.’

Tegelijk zit hij altijd in het verzet tegen het systeem en nooit aan de kant van de macht.
‘Ja, hij had in de tijd van de Sovjet-Unie makkelijk een baantje als apparatsjik kunnen nemen. Pas son genre. Niet zijn stijl. Het leven van Limonov heeft zijn eigen grandeur, met al zijn echecs. Toen ik eens tegen hem zei hoe interessant ik zijn leven vond, antwoordde hij: ‘Oui, une vie de merde!’ [Ja, een kutleven]. Dat is zijn grandeur, zijn adeldom. Het is bijna een verdienste dat hij, met al zijn talenten, op zijn zeventigste nog altijd straatarm is. Limonov staat altijd aan de kant van de zwakkeren, daar is hij heel consequent in.’

Hoe goed kent u hem?
‘Ik heb wel contact met hem maar we zijn niet bevriend. Hij heeft gezegd: ik vertel je nog wel een keer wat ik ervan vind. Misschien nooit! Dat vind ik een goede zet. Maar hij is reuze blij met het boek, hoor. Dat las ik op zijn Russische blog.’

Tot nu portretteerde u een moordenaar en een fascist. Misschien wilt u in de toekomst eens een goed mens portretteren? En dan wellicht ons al te rooskleurige beeld van diegene nuanceren?
‘Haha, ja, dat is een goed idee. De dalai lama, bijvoorbeeld: laten zien dat hij niet zo perfect is! Of moeder Theresa. Ja. Wie weet.’