De Tsjechische kunstenares Helga Weiss bracht als jong meisje drieënhalf jaar door in concentratiekampen. Daar documenteerde ze haar leven in tekeningen en een dagboek.

Het huis van de Tsjechische kunstenares Helga Weiss-Hošková (1929), ligt in een arbeiderswijk buiten het centrum van Praag, op de vierde verdieping van een oud appartmentencomplex zonder lift. In de kleine, volgestouwde woning van de oude vrouw hangen, naast een poster van haar kleindochter Dominika Hošková die in Tsjechië een gevierd celliste is, veel schilderijen van eigen hand. Abstracte, duistere schilderijen. ‘De oorlog is mijn thema gebleven,’ vertelt Weiss. ‘Mensen zeggen wel eens: “Het is toch al 67 jaar geleden?” Maar ik zit er nog middenin.’ Dan, grinnikend: ‘Mijn dochter vraagt vaak of ik niet eens een keer “iets leuks” voor aan de muur kan maken. Maar ik schilder nooit leuke dingen, dat deed ik als kind al niet.’
Het is in dit huis dat Helga Weiss eind 1941 als twaalfjarig Joods meisje samen met haar ouders de oproep krijgt om zich te melden voor transport. De familie Weiss mag vijftig kilo bagage meenemen. ‘Ik nam mijn dagboek, krijtjes, papier en waterverf mee,’ vertelt Helga Weiss, die van jongs af aan al graag tekende. Het transport gaat naar Theresienstadt. In haar dagboek schrijft ze: ‘We gaan, zegt hij [een Duitse officier], naar een nieuwe streek, weg van de onderdrukking, om een nieuw leven te kunnen beginnen, we zullen alle benodigde zorg krijgen, het zal ons goed gaan. […] meer van dit soort lofzangen bereiken onze oren. Het is alleen raar dat het helemaal niet overeenkomt met de briefjes die illegaal uit Theresienstadt zijn verstuurd.’
Na drie jaar Theresienstadt volgen Auschwitz, Freiberg en Mauthausen. Vanaf de mobilisatie in 1938 tot aan haar deportatie uit Theresienstadt in 1944, houdt Weiss een dagboek bij en maakt ze tekeningen. ‘De enige plek waar ik wat privacy had, was in mijn tekeningen en dagboeken.’

Teken wat je ziet
Theresienstadt was een doorgangskamp: Joden uit Bohemen en Moravië, en later uit heel Europa, werden hier geplaatst voor hun deportatie naar werk- en vernietigingskampen elders. Als ze aankomen worden Helga en haar moeder direct van haar vader gescheiden. In het kamp weet Helga een tekening naar haar vaders barak te smokkelen, een tekening van een vrolijke sneeuwman. ‘Ik kreeg toen een briefje van hem, met daarop “Teken wat je ziet”. Het is een opdracht die Helga goed in haar oren knoopt. ‘Soms zei hij ook: ga daar en daarheen en teken het. Hij wilde dat ik de oorlog documenteerde en dat heb ik gedaan.’
In Theresienstadt verblijft op dat moment ook een Tsjechische kunstenares, Friedl Dicker- Brandeis, die les geeft aan kinderen. Via haar zijn de kindertekeningen overgeleverd die in de Pinkassynagoge in Praag te bezichtigen zijn; Dicker-Brandeis stopte ze in een koffer en verborg ze in het plafond. Zelf overleefde ze de oorlog niet. Weiss: ‘Ik kende haar wel, ze woonde in hetzelfde gebouw als ik. Maar in tegenstelling tot mijn vader wilde zij de kinderen weghouden van de ellende en liet zij ze juist mooie dingen tekenen. Dieren, vlinders.’ Helga Weiss daarentegen, tekent het dagelijks leven in het kamp; het uitdelen van eten, haar slaapzaal, de stiekeme lessen die ze volgt. ‘Ik was een kind, maar schilderde wat de volwassenen tekenden, alleen had ik meer oog voor detail. Knopen, kleding, schoenen. Dat vonden volwassen niet belangrijk. Achteraf bleek het wel belangrijk, want er bestaan nauwelijks foto’s van Teresienstadt.’

Aan elkaar denken
Met ‘de volwassenen’ bedoelt Weiss de vele kunstenaars die in Theresienstadt verbleven. Vaak werkten ze in het kamp op de afdeling die plattegronden maakte, of propagandafolders. Weiss: ‘Eerst was kunst verboden in het kamp. We deden het stiekem in een hoekje: toneelspelen, muziek maken en schilderen. Later mocht het wel, waarschijnlijk omdat de kampleiding wist dat we toch dood gingen en omdat het ons kalm zou houden.’ De Joodse kunstenaars werden ook misbruikt als propaganda, bijvoorbeeld in de beruchte film Der Fuhrer schenkt den Juden eine Stadt (1944) die in Theresienstadt werd opgenomen en waarmee de Duitsers de wereld wilden laten zien dat de Joden hier in een prettige omgeving leefden. Weiss: ‘Kort daarna zijn al die kunstenaars op transport naar Auschwitz gezet.’ In haar dagboek registreert Helga Weiss haar leven in het kamp even nauwgezet als in haar tekeningen. Over het transport, over het leven in het kamp en het zoeken naar eten: ‘Je kunt ze [aardappels] vinden tussen de schillen in de ruimte beneden in de poort waar het afval uit de keuken wordt weggegooid.’ En over het gemis van haar vader: ‘We hebben met papa afgesproken om elke avond om zeven uur aan elkaar te denken. In die chaos, drukte en herrie tijdens het eten kan het niet. Een half uur later dan maar. Misschien heeft ook papa geen tijd om zeven uur, misschien slaapt hij dan al na een dagdienst, misschien gaat hij juist aan het werk, of heeft hij ook net pauze en denkt aan ons.’ Maar ook over de lessen die ze stiekem volgt, en over feestjes en jongens. ‘We probeerden zo gewoon mogelijk te leven, en waren heel inventief,’ zegt Weiss.

Net op tijd
Het dagboek verstopt Weiss bij het hoofdeinde van haar stapelbed. ‘Op een dag werden we opgeroepen voor “transport naar het Oosten”. We wisten niet waarheen, maar wel dat het erg was.’ Voor haar deportatie naar Auschwitz, oktober 1944, geeft ze het dagboek en haar tekeningen aan haar oom, die in het kamp een baantje bij de administratie heeft. Hij metselt het pakket achter een steen. Kort na de oorlog krijgt ze het pakketje terug, en schrijft en tekent ze het donkerste deel van haar jeugd, in de kampen Auschwitz, Freiberg en Mauthausen. ‘Bij aankomst in Auschwitz werd mijn nieuwe schrift direct in beslag genomen. Net als al mijn andere spullen. Toen kon ik niet meer tekenen en schrijven.’
Die aankomst in Auschwitz was het ergste moment voor Weiss. ‘Ik deed me ouder voor, zodat ik bij mijn moeder zou kunnen blijven en we konden werken. Kinderen jonger dan vijftien jaar moesten namelijk direct naar de gaskamer. Ik ben nooit religieus geweest, maar daar bij het aankomsthek in Auschwitz heb ik tot God gesmeekt of hij de Duitsers mijn leugen wilde laten geloven.’ De list slaagt, en moeder en dochter worden doorgestuurd naar werkkamp Freiburg. Maar daarvandaan moeten ze uiteindelijk toch naar een vernietigingskamp, Mauthausen. Ze arriveren daar eind april 1945, na een uitputtende treinreis van zestien dagen. ‘Ik kan niet meer, ik kan niet verder lopen. Ik ga hier maar liggen, laten ze me maar doodschieten,’ ‘schrijft ze in haar dagboek.’ Helga Weiss en haar moeder komen net op tijd aan: vier dagen nadat de gaskamers zijn gesloten en een paar dagen voordat het kamp bevrijd zou worden. Op 21 mei 1945 keren ze terug naar Praag. Weiss’ vader overleeft de oorlog niet. ‘Eindelijk thuis,’ schrijft ze op de laatste pagina van haar dagboek. Maar zo simpel ligt dat niet, blijkt later. ‘We kwamen aan met de trein vanuit Mauthausen,’ vertelt Weiss. ’Ik weet dat nog heel goed, het was midden in de nacht en we stonden op het station. “Nu kunnen jullie naar huis,” zeiden de bewakers. Maar welk huis? Wij hadden geen huis meer, daar woonden andere mensen.’ Moeder en dochter kunnen eerst terecht bij oude buren. ‘We sliepen op witte lakens en kregen ’s ochtends koffie met veel melk en een broodje. Dat was iets heel bijzonders. Op de radio waarschuwden ze dat de mensen de Joden geen vet eten mochten geven, omdat hun lichaam dat niet aankon. Mensen zijn daar aan overleden.’ Als de tyfus uitbreekt, moeten ze naar het ziekenhuis en daarna zwerft het tweetal, samen met talloze andere daklozen Joden, van opvanghuis naar opvanghuis. ‘Nergens mocht je langer dan één nacht blijven, eten kregen we van hulporganisaties.’

Tramhalte
Uiteindelijk lukt het ze om hun oude huis terug te krijgen. Haar moeder woont tot haar dood in 1990 bij Helga, en later haar gezin, in dit kleine driekamerappartement op vierhoog in Praag. ‘Ik vraag me nog steeds af of het een goed idee is geweest om naar dit huis terug te keren. Het zat zo vol herinneringen. We durfden allebei niet alleen thuis te komen. Als mijn moeder eerder van haar werk terug was dan ik, wachtte ze op me bij de tramhalte. En omgekeerd deed ik dat ook. Tegenwoordig wil iedereen met achttien vrij zijn. Dat is nooit in mij opgekomen, ik wilde niet bij haar vandaan.’
Na de oorlog maakt Weiss haar middelbare school af en volgt ze een opleiding aan de Hogere Kunstnijverheidsschool in Praag. Ze trouwt en geeft een tijd les. Een aantal van haar kindertekeningen hangt in het Joods Museum (Pinkassynagoge) in Praag. In 1998 komt er een tentoonstelling met een mooie catalogus met alle tekeningen, Zeichne, was du siehst. Zeichnungen eines Kindes aus Theresienstadt (Wallstein-Verlag, 1998).
In 2010 wordt Weiss benaderd door uitgeverij Penguin om ook haar dagboek uit te geven. ‘Toen ik het dagboek weer in zijn geheel las, moest ik huilen. Er is lang niet over gesproken en lang niet naar gevraagd. Dat gebeurt pas de laatste tien jaar.’ Helga Weiss komt nu ook meer naar buiten met haar verhaal, ze bezoekt veel scholen en praat met journalisten. ‘Ik kan er best goed over vertellen, maar soms verraadt mijn overslaande stem me. Mijn zoon zegt wel eens, als ik weer ergens ga vertellen: “Ga je nou alweer op transport?”. Hij vind dat ik moet schilderen zolang ik nog kan zien. Mijn hobby is het ook niet, om te praten over mijn ervaringen, maar het is de taak van ons overlevenden om te vertellen hoe het was. Er is veel onwetendheid. Sommigen ontkennen de Holocaust zelfs, dat vind ik verschrikkelijk.’

Honderd kinderen
Slechts honderd kinderen hebben Theresienstadt overleefd. Eens per jaar ontmoet Weiss het handjevol vrienden dat ze nog kent uit het kamp. Een aantal daarvan heeft ook een boek uitgegeven over hun ervaringen. ‘Als we bij elkaar zijn, praten we over de kinderen en de kleinkinderen, maar uiteindelijk komen we altijd uit bij Theresienstadt. Het gaat niet alleen over de nare dingen hoor, ook over de leuke dingen, de feestjes. Nu hebben we het er nog over: “Wie was die leuke jongen ook al weer?” Over de nare dingen praten we minder makkelijk.’ In de uitgave van Weiss’ dagboek zijn ook enkele tekeningen, foto’s en briefjes opgenomen. Op één briefje uit Theresienstadt, een zelfgemaakte verjaardagskaart van Helga’s vriendin Francka, staat: “Vergeet de uren van leed, maar nooit wat je ervan hebt geleerd.” Weiss: ‘Ik kan het niet vergeten.’ Francka is niet teruggekeerd.

Helga Weiss: Het begon met een ster (oorspr. Deník Helgy, vertaling Edgar de Bruin, uitgeverij The House of Books)