Hans Münstermann (1947) vormde met Jacques Hendrikx jarenlang het schrijversduo met het pseudoniem Jan Tetteroo en maakte naam als auteur van de zogeheten Andreas Klein-cylcus, een vijftal romans waarin een hoofdrol is weggelegd voor Andreas, zoon van een Duitse vader en een Nederlandse moeder die trouwden in mei 1940: Het gelukkige jaar 1940, Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf, Certificaat van echtheid, De Hitlerkus en De bekoring. Voor De bekoring ontving hij de AKO Literatuurprijs. Zojuist verscheen zijn nieuwe roman Land zonder Sarah, die in de pers op een warm onthaal mag rekenen. We spreken op zijn verzoek af in restaurant ‘1e klas’ op het Centraal Station van Amsterdam.

Gefeliciteerd - alweer zo’n prachtige recensie in de krant vanmorgen.

‘Ja! Mijn zoon kwam me wakker maken vanochtend. Pappa, pappa, kijk! Een mooi begin van de dag (lacht)’

Met ‘Land zonder Sarah’ keer je - na de zelf-analyse in de Andres Klein-cyclus - terug naar de maatschappij-analyse.

‘Ja, dat kun je wel zo zeggen. Eigenlijk heb ik met Land zonder Sarah in m’n eentje alsnog de definitieve Jan Tetterroo geschreven. Toen ik na het voltooien van De bekoring weer achter de schrijftafel zat nam ik mezelf voor nu eens niet naar binnen te kijken, naar het interieur, naar mezelf. Ik wilde de blik naar buiten richten, door het raam naar buiten kijken, ook al was het nog altijd vanuit de bedding van het gezin. En als ik letterlijk om me heen kijk zie ik de taferelen in mijn flat. Het is een zeer gemêleerde flat die veel verschillende soorten bewoners in zich herbergt - van verschillende gezindte, verschillende etniciteiten. Ik hou van die gemêleerdheid. De personages uit mijn flat nestelden zich in mijn hoofd. Doordat ik zo gefixeerd was op mijn flat drong het verhaal van mijn buurvrouw, dat ik anders misschien hooguit belangstellend had aangehoord, diep binnen: ze keerde terug van een reis door China en kwam terecht in een land dat totaal in de ban was van de moord op Pim Fortuyn - iets wat zij volledig gemist had. Op dat moment begon mijn schrijvershart op hol te slaan. Er kwamen op dat moment meteen belangrijke verhaallijnen samen, ik had eenheid van tijd, plaats en handeling gevonden - iets waar ik vanuit mijn theaterachtergrond gevoelig voor ben: het moet allemaal op spannende manier samenkomen’.

Was je als het ware ‘klaar’ met de zelf-analyse, klaar met de autobiografisch getinte literatuur?

‘Tijdelijk. Ik had er behoefte aan even afscheid te nemen van het binnenhuis. Ik had met veel toewijding aan De bekoring gewerkt, mijn Desperate Housewives (lacht), en wilde dat mijn nieuwe boek niet opnieuw een treurzang zou worden. Er moest ook weer gelachen worden. Ik hoop dat lezers zo nu en dan ook in de lach schieten als ze Land zonder Sarah lezen. Maar om op de vraag terug te komen: ik ben beslist niet klaar met mijn eigen geschiedenis en die van mijn familie. Ik ben alweer voorzichtig bezig aan een volgend boek en dan wordt vermoedelijk een combinatie van volledige fictie en autobiografische fictie’.

Land zonder Sarah maakt geen deel uit van de Andreas Klein-cyclus, maar Andreas Klein komt er wel even in voor, als een van de flatbewoners.

‘Denk je dat het Andreas is? Hij heet Klein, maar ik heb hem geen voornaam gegeven. Het kan ook z’n buurman zijn’.

De opvattingen die deze Klein ventileert, zouden in elk geval prima uit Andreas’ mond kunnen komen.

‘Mmm, ja, dat is zo. Ik vind het leuk om het open te laten.’

Met het boek lijk je - naast heel veel meer - je visie op de multiculturele samenleving te geven.

‘Ik geef personages de gelegenheid iets te zeggen, als schrijver weerkaats ik dat. Mijn rol is die van auteur, niet die van iemand die meningen verkondigt. Eigenlijk voel ik mezelf een acteur die rollen bedenkt, ze aankleedt, regisseert en de boel in beweging zet. Het is theater met literaire middelen.’

In de flat woont een oude nazi, Röhm, die zich wel wel opwerpen als woordvoerder van moslims die ‘de Verlichting door de strot geduwd krijgen’.

‘Ja, welbeschouwd is Röhm een foute man, maar hij vertegenwoordigt een interessant idee. Hij stelt de Verlichting in een kwaad daglicht. Dat is natuurlijk een heel curieuze houding. Moet je je voorstellen, een westerling die zegt: ik wijs de Verlichting af, want de Verlichting is een speeltje van ontwikkelde mensen die zich op de borst kloppen en zeggen: kijk eens hoe verlicht ik ben. Zoiets zei Pim Fortuyn ook: achterlijke moslims zijjn allemaal welkom bij mij, ze mogen bij mij komen. Maar dat maakt de voormalige nazi Röhm nog niet tot een figuur die getransformeerd is van kwaad naar goed. Hij wordt immers niet gehinderd door gewetenswroeging’.

Iemand die wel duidelijk goed en kwaad in zich verenigt, is Wolf.


‘Absoluut’.

En Wolf is eigenlijk Hitler.

‘Nou, dat wil zeggen: hij is een variatie op Hitler, het is iemand die opvallend veel trekken van Hitler vertoont (lacht).’

Je doet er alles aan om de lezer er op te wijzen dat het hier om een soort incarnatie van Hitler gaat. Hij herinnert zich de naam Speer uit een grijs verleden, zijn vriendin heet Eva, etcetera, etcetera.


‘Zeker, het boek zit bomvol met dat soort verwijzingen natuurlijk. Maar Wolf is niet gelijk aan Hitler. Impliciet zeg ik dat we in het leven allemaal door zo veel factoren beïnvloed worden, dat Hitler nooit ver weg is. We menen dat we hem hebben opgeborgen, maar dat is niet zo.’

Wolf lijkt tot nieuwe inzichten te zijn gekomen: hij stelt dat de afgunst tegen de Chinezen lijkt op die tegen de joden vroeger. Toen Wolf nog Hitler was, zal ik maar even voor het gemak zeggen, zag hij het niet als afgunst.


‘Wolf is vooral erg onrustig over de vergelijking die hij zelf trekt. Het vindt het ongemakkelijk om te beseffen dat de verschillen tussen Chinezen en andere bevolkingsgroepen heel opzichtig zijn, omdat het strijdig is met het idee van de menselijke gelijkheid. Dat is één van de weinige nobele ideeën die de moderne mens nog over heeft: het idee van de gelijkheid. Een hardnekkig ideaal, dat stand lijkt te houden, terwijl we met z’n allen eigenlijk alleen maar aanwijzingen hebben dat er geen sprake is van gelijkheid. Welke aanwijzing hebben we nou dat we gelijk zijn? Niet één!’.

Je wilde over die flat schrijven, vervolgens zette het verhaal van die buurvrouw die terug kwam van vakantie u op een spoor. Maar wanneer doemde Hitler op?


‘Ik kan dat niet meer precies traceren, maar ik weet wel dat ik lang heb geprobeerd hem er uit te houden. Ik werkte aan een boek over de flat, de buurt, maar ik vond het niet spannend genoeg. Sterker nog: ik vond wat ik schreef onwaarachtig, laf zelfs. Er ontbrak iets, iets dat het boek meer waarde zou geven, dat het diepgravender zou maken. Ik wilde graag een snaar beroeren via een oude snaar die nog steeds trilt. De Tweede Wereldoorlog, en dus ook Hitler, dringen zich altijd weer aan mij op, ik kan het ook niet helpen. Dat heeft met mijn vader te maken, die Duits was. Hij was een ‘goede Duitser’, zoals de meeste Duitsers in mijn optiek ‘goede Duitsers’ waren. De meeste Duitsers waren ook slachtoffers van die oorlog, net als de Nederlanders. Maar als kind begreep ik hoegenaamd niets van de positie die mijn vader innam. Ik herinner me nog dat ik hem als kind wel eens voorstelde als Hitler. Wist ik veel’.

Waarom was het boek zonder die oorlog erbij te halen onwaarachtig en laf geworden?


‘Omdat het dan gewoon de zoveelste brave poging was geweest om iets over het gammele bouwwerk Nederland te zeggen. Ik heb Hitler naar Amsterdam gestuurd in 2008. Een krankzinnig idee!’(lacht)

Maar het moment waarop je besloot dat je dat moest doen, kun je je niet herinneren.

‘Nee, ik weet wel dat hij in een droom voorkwam in de beginfase van het boek. Ik droom altijd erg veel in de periodes waarin ik aan een boek werk. Daarin lopen de werkelijkheid en de verhaallijnen uit m’n boek volledig door elkaar. Dat beeld van Hitler in die westwaarts schommelende trein bleef me heel sterk bij uit een droom. Ik denk dat ik onbewust toch zoekende was naar een geschikte manier om die gimmick van mij, om altijd de datum van 10 mei 1940 in mijn boeken te verwerken, toe te passen in deze nieuwe roman. Eerst vond ik het belachelijk, maar het hield stand. Echt, ik heb drie jaar aan dt boek gewerkt en ik heb er een jaar lang tegen gevochten. Tegen die prominente rol van Hitler en een personage dat veel trekken van Hitler heeft. Ik vond het eigenlijk tè idioot. Maar op een gegeven was het te laat. Toen was alles en iedereen in het boek er al door geïnfecteerd. Er was geen weg terug. Kennelijk moest het zo.’

Tijdens het gesprek in de tv-show van Ang zit Wolf zich enorm op te winden: hij wordt niet goed begrepen, terwijl hij toch zulke goede bedoelingen heeft.

‘Ja, dat is een belangrijke aanwijzing voor het idee dat zou kunnen dat hij Ang heeft vermoord. Hij wordt zo door Ang aangevallen dat het hem kokend van woede maakt. Dat idee speelt door het hele boek heen. Als de een de ander voor fascist uitmaaklt, dan komt die hele geschiedenis, alle associates en connotaties, weer boven. Als iemand voor fascist wordt uitgemaakt gaan bij wijze van spreken meteen de deuren van de gaskamers weer open. Gisteren nog, een voorval. Mijn vrouw liep hier in de flat in het trappenhuis een medebewoner tegen het lijf. Ze raakten aan de praat over de scholen waarop onze kinderen zitten. Onze zoon zit op een gemengde school, het kind van die mede-bewoner op een uitgesproken zwarte school. Hij mopperde wat over de hoeveelheid agressie dieer op die school zou heersen, en zei toen plompverloren tegen mijn vrouw: ‘Ja, ik kom er steeds meer achter dat ze indertijd het verkeerde volk hebben uitgemoord’. De Tweede Wereldoorlog en de holocaust worden voortdurend misbruikt. Dat is ook wat Wolf beleeft, daar in die tv-studio. In zijn beleving heeft hij gewoon een correcte documentaire gemaakt. We oordelen zo vaak te snel. Wolf wordt inkt- en inktzwart gemaakt, hij wordt gedemoniseerd zoals dat zo mooi heet. Precies zoals mensen als Marcel van Dam Pim Fortuyn inkt- en inktzwart maakten. Van Dam noemde Fortuyn in een discussie op televisie een inferieur mens. Hij schepte het beeld van een fascist, die bij wijze van spreken zo de concentratiekampen zou openen voor moslims. Dat beeld dat van hem werd geschapen, heeft Fortuyn uiteindelijk ook de kop gekost’.

Dat klinkt als: ‘de kogel kwam van links’, zoals veel Fortuynisten altijd zeggen.

‘In dit opzicht hebben ze dan gelijk, denk ik’.

Hebben we ook van Hitler een verkeerd beeld?

‘Of we een verkeerd beeld hebben, dat zal ik niet zo stellig beweren. Maar ik vind het op z’n minst curieus dat er bij het verschijnen van zo’n film als Der Untergang zo’n hele discussie op gang komt over de vraag of Hitler niet te veel menselijke trekjes heeft gekregen. Kom op, zeg, natuurlijk had die man menselijke trekken. Wie weet kun je zelfs zo ver gaan om te stellen dat hij alléén maar menselijke trekken had. Ander voorbeeld: dat Hitler altijd als een uitgesproken a-seksueel figuur wordt geportretteerd, dat wil er bij mij ook niet in. Dat is onderdeel van de demonisering van Hitler. Natuurlijk was die man ook in staat om lief te hebben. Ik beschouw het als mijn taak als schrijver om juist die gebieden te verkennen waarvan de goegemeente zegt: daar mag je niet komen, want daar hebben wij al over geoordeeld. Die bestempeling van iets of iemand als het Absolute Kwaad fascineert mij mateloos. Je kent de Griekse tragedie Medea? Medea, die haar eigen kind vermoordt. Het is het aller-, allergruwelijkste dat je kunt bedenken. Hier is geen sprake van een lustmoordenaar, of van een moorddadige, waanzinnige, dictator, nee, dit is gewoon een moeder. En curieus genoeg moet ik als toeschouwer begrip opbrengen voor Medea. Voor de vrouw die het allerverschrikkelijkste doet wat een mens kan doen. Over Medea mogen we, analyserenderwijs, aardige dingen zeggen. Zodra het over een historische figuur gaat met miljoenen doden op z’n geweten, is dat ondenkbaar en verboden. Dat fascineert me’.

Is het de bedoeling dat de lezer van ‘Land zonder Sarah’ begrip opbrengt voor Hitler?

‘Niets is de bedoeling. Dat is aan jou, als lezer. Maar als je mij vraagt als spiegel te fungeren, je vraagt mij als regisseur van het spektakel, dan krijg je dit soort accenten voorgeschoteld. Ik vind het belangrijk vastgeroeste oordelen in vraag te stellen. We denken dat we zo veel weten, maar we weten zo ontzettend weinig. Ik kwam gisteren een allochtone kennis van me tegen. Op de een of andere manier raakten we aan de praat over onze kindertijd. Ik vroeg hem op een gegeven moment: ‘Hoe ging jij eigenlijk naar bed, als kind? Nam je moeder je mee, stopte ze je onder?’ Hij keek me aan met een blik alsof hij zeggen wou: ‘Waar heb je het over??’ We weten zo weinig van elkaar, we graven niet.”

Als het gaat om de Holocaust en het Absolute Kwaad, vond ik een interessante passage in ‘De confrontatie’, waar de schrijver Felix Metselaar zegt: ‘Er zijn mensen die vinden dat de Tweede Wereldoorlog de wreedste, mensonterendste oorlog is die ooit plaats had. Dat is natuurlijk helemaal niet waar. Maar toch hoor ik tot dat slag’.

‘Precies. Zo denk ik er zelf ook over. Het is niet waar, maar ik vind het wel’.

In je boeken verweef je voortdurend heden en verleden. Waarom pas je die literaire techniek zo vaak toe?

‘Het is poëtische waarheid. Ik kan bedenken dat verschillende tijden verweven. De vraag is altijd: is het vrijblijvend? Door tijden aan elkaar te koppelen kan ik het gebied dat ik in kaart probeer te brengen groter maken. Ik kan mij voorstellen dat ik aan de rand van het bed van mijn ouders sta tijdens hun huwelijksnacht. Ik laat Hitler dromen over de wereld die hij aan het maken is. Ik laat hem vijftig jaar later rondkijken. Duitsland heeft de oorlog gewonnen, er staat een groot standbeeld van hem op De Dam, het ziet er allemaal heel realistisch uit en hij bedenkt: is dit het nu, wat ik ga maken? Dat vind ik een prikkelende gedachte’.

Het is een tweede natuur geworden, dat verspringen door de tijd?

‘Ik kan niet om dat verweven van heden en verleden heen. Het verleden trilt bij mij altijd mee. Er zijn mensen die het verleden kunnen afsluiten en zich uitsluitend richten op de maximalisatie van de winst van vandaag. Ik blijf me tegen die houding verzetten. Ik ben doordesemd van alles wat met cultuur en geschiedenis te maken heeft’.

Kun je zeggen dat je met de Andreas Klein-cyclus een soort privé-mythologie hebt geboekstaafd?

(Denkt even na). ‘Ik denk het wel. Ik til mijn familiegeschiedenis uit boven veel andere familiegeschiedenissen. Met dien verstande dat het om heel gewone mensen gaat die geïnjecteerd zijn met melancholie en verbondenheid. Waarom schrijf ik aldoor over mijn ouders? Ik wil, met terugwerkende kracht, hun lot verbeteren. Dat is wat mythologie ook doet: oude geschiedenis oprakelen, groter maken, omdat het betekenisvol en veelzeggend is’.

Vreselijke vraag om aan een schrijver te stellen, maar ik stel ‘m toch: in hoeverre is het verhaal van Joachim in ‘Het gelukkige jaar 1940′ het daadwerkelijke verhaal van je vader?


‘Gevoelsmatig klopt alles, het is het verhaal van mijn echte vader. Maar ik weet natuurlijk niet wat er daadwerkelijk in mijn vader omging. Als ik hem vroeg ‘Was je achteraf niet liever in Duitsland gebleven?’, dan schudde hij zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij dan, ‘want dan was jij er niet geweest’. Reuze aardig bedoeld natuurlijk, maar wat hij werkelijk dacht weet ik niet. Wat ik me heel goed herinner, en wat ik hem nog altijd luid en duidelijk hoor zeggen, is dit : ‘Hans, als je grote tegenslagen hebt, ben je eerst zèlf verantwoordelijk, maar als je het echt niet aan kunt, dan moet je bij mij aankloppen, want ik ben verantwoordelijk. Door mij ben je er’.

Hij werd verscheurd door zijn twee identiteiten en dubbele loyaliteit. Als disloyale Duitser als dwangarbeider aangesteld in Duitsland, na de bevrijding in Nederland in een strafkamp geplaatst. Over goed en kwaad gesproken… Als je vader zo’n tragische geschiedenis heeft.. Dat moet bepalend zijn voor je wereldbeeld?

‘Het klinkt flauw, maar ik kan alleen maar zeggen: kennelijk. Voor mij is het absoluut heel bepalend, maar het curieuze is: mijn broers en zussen, die toch echt allen dezelfde vader en moeder hebben, hebben zich in hun volwassen leven to-taal niet beziggehouden met die geschiedenis van mijn ouders. Dat geeft te denken, hè. Al die intense aandacht die ik er aan geef.. het is omdat ìk dat wil, het is mijn creatie. Mijn betrokkenheid kleurt de geschiedenis, dat is per definitie zo. Daarom zul je mij nooit horen zeggen dat ‘het zo was’. Ik ben zelf partij. Na alle omzwervingen en al mijn speurwerk kan ik nog steeds niet sluitend zeggen: zo en zo is het gegaan. En dat zal ik nooit kunnen. Kijk, natuurlijk is goed en kwaad belangrijk in mijn werk, vanzelfsprekend. Maar deze kanttekening wil ik wel maken: als Dostojevski Schuld en boete schrijft, en hij laat dat personage dat die vieze oude woekeraarster van kant maakt tobben met z’n geweten, dan staat in werkelijk ieder commentaar: het gaat over goed en kwaad. Maar heldert het boek iets op over goed en kwaad? Weet de lezer na afloop hoe het zit, met goed en kwaad? Nee, daar gaat literatuur niet over’.

Hoe verhouden literatuur waarin veel geschiedenis voorkomt en literaire geschiedschrijving zich tot elkaar?

‘Geschiedschrijving is ook een verhaaltje, en toch heeft Herfsttij der Middeleeuwen van Huizinga, hoe prachtig het ook is geschreven, niets met literatuur te maken. Een literair werk heeft de potentie om te zijn zoals het aan je verschijnt. Een roman is wat het is, het is een eindprodukt, de schrijver heeft het laatste woord. Geschiedschrijving is altijd een onaf produkt, het is een onderdeel van de ketting, want het wordt steeds bijgesteld’.

Een ander thema dat steeds opduikt is de werking van het geheugen, en van herinnering. Personages willen bijvoorbeeld herinneringen afsluiten, verwijderen uit hun geheugen, ook Wolf in ‘Land zonder Sarah’.

‘In zijn boek Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt heeft psycholoog Douwe Draaisma alles opgeschreven waarin ik altijd al bovengemiddeld geïnteresseerd was. Ik wil momenten vangen, vastleggen, stilzetten, en weer kunnen ophalen op het moment dat ik dat wil. Ik hou er ook erg van met vaste regelmaat op dezelfde lokaties terug te keren om een foto te maken’.

Zoals die sigarenboer die Harvey Keitel speelt in de film ’Smoke’.

‘Ja, precies. Ik kan foto’s maken van een straatbeeld of landschap, aldoor dezelfde plek en daar vervolgens de hele dag naar kijken. Gestolde momenten, verstilde beelden’.

Wat is het genot daarvan?

‘Ah! Dat is net zoiets als tijdens het klaarkomen vragen: en, wat is het genot hiervan?’ (lacht)

Ha! Dan vraag ik het anders: wat gebeurt er dan als je zo’n moment vastlegt?

‘De verstilling van de fotografie en de literatuur, dat is een proces dat meedogenloos op je inwerkt. Het simpele feit dat je bij machte bent de tijd stil te zetten. Dat is een enorme macht die je hebt! Dat geeft troost, en je regeert bovendien over je eigen graf heen. Het spreekwoordelijke ‘Vadertje Tijd’ vertrapt alles om je heen, en ik zeg: ho ho, dat gaat zomaar niet. Dat is ook een soort klaarkomen. A thing of beauty is a joy forever is een mateloos cliché, maar het is beslist waar’.

Heb je die ervaring ook vaak als lezer van andermans werk?

‘Niet vaak. De meeste boeken leg ik na tien zinnen weg omdat ik ze onleesbaar vind. Maar eens in de zoveel tijd lees ik een boek waarvan ik onder de indruk ben. Ik lees nu The white tiger van Aravind Adiga, waarmee hij de Booker Prize won. Ik geniet van dat boek omdat hij, net zoals ik als Nederlander een heel rare portretfotograaf van Nederland ben in Land zonder Sarah, als Indiër een portretfoto maakt van India. Als hij aan India denkt schiet hij in de lach, als ik aan Nederland denk schiet ik ook in de lach.’

Waarom schiet je dan in de lach?

‘Omdat het cliché-beeld van Nederland in grote lijnen klopt. We zijn een zeurderig, verwend, kankerend, betweterig volk. En toch voel ik me hier thuis. Omdat ik zelf nèt zo ben. Ik lach om mezelf’.

Is het nog van invloed op je boeken dat je les geeft aan de Toneelschool?


‘Nou en of. De Toneelschool is een grote inspiratiebron. Niet alleen vanwege de mensen die er rondlopen, maar sowieso, dat métier. Ik kom voortdurend Media en haar nakomelingen tegen. Spektakel, beelden. Mijn werk zou nooit zo geworden zijn wat het is, als ik begonnen was als filiaalchef bij de Albert Heijn. Er gaat een groot gevoel voor theater in schuil’.

Waar ook veel theater aan te pas komt: de Amerikaanse verkiezingen. Hoe volg je die?

‘Heel nuchter. Ik amuseer me kostelijk bij al dat gepraat over de Verenigde Staten als het ‘Rijk van het kwaad’, alsof het straks - als Obama is verkozen - ineens ‘het Rijk van het goede’ wordt. Amerika is wat het is, het wordt echt niet anders na volgende week. Natuurlijk, we vóelen ons even anders. Ook ik verkeer dan in de illusie dat er hoop is. Wat mij betreft is die hoop vooral gericht op Afrika, ik zou het geweldig vinden als de VS met Obama aan de macht eindelijk echt iets kan betekenen voor Afrika. Maar ik weet dat dat een illusie is, een mooie illusie. Ach, het kan alleen maar beter worden dan ‘t nu is, zeg ik als ras-optimist, maar nadat Obama is verkozen wordt het wapenbezit in Amerika echt niet minder, de kernkoppen worden niet afgesloten, de sociale tegenstellingen blijven even groot en de gezondheidszorg wordt ook niet verbeterd’.

Tot slot: kunt je je voorstellen dat je ooit een boek schrijft waarin de oorlog geen rol speelt?

‘Nee.’

Nee?

‘Ik probeer het buiten de deur te houden, maar het lukt me niet. Ik kan het negeren, maar je blijft het zien. Het zou zijn als een gebochelde die zijn bochel ontkent’.

Andreas Klein zegt in ‘De Confrontatie’: ‘Mijn komst is een verstoring van de vroegere orde en ik voel me geroepen een daad te stellen’.

‘Ja. Ik wil mijn ouders in een gunstig daglicht stellen. Dat jochie Andreas wil het tij keren. Dat kan natuurlijk niet, maar hij wil het toch’.

Het jongetje dat alles goed wilde maken.

‘Ja, maar dat associeer ik natuurlijk met tweede generatie-oorlogsslachtoffers. Ischa Meijer’.

En die daad stellen, dat is de literatuur die hij tijdens z’n leven maakt.


‘Dat denk ik’.