Louis Lehmann, de dichter, componist en scheepsarcheoloog, is gisteren overleden. Hij werd 92 jaar. Hij schreef een oeuvre dat naast poëzie uit romans, verhalen, essays, vertalingen en wetenschappelijke studies bestaat.

Louis Lehmann debuteerde op achttienjarige leeftijd, in de almanak In Aanbouw. Hij viel meteen op. De dichter Marsman, tevens een groot criticus van het werk van zijn tijdgenoten, schrijft kort na zijn debuut over hem:

“Hoewel er in 1920, toen Lehmann geboren werd, zowel binnen als buiten ons land moderner gedichten werden geschreven dan in zijn kleinen bundel te vinden zijn, heeft men bij de lectuur van deze verzen toch sterk het gevoel, dat men hier te maken heeft met iets nieuws. Niet in prosodisch of technisch opzicht, ook niet omdat zich in hem met een schokkende vehementie zou openbaren wat men in het werk van andere dichters al had voorvoeld, maar omdat hij - hoewel hij ook in dit opzicht voorlopig nog vrijwel alleen staat - de exponent schijnt te zijn van een nieuw en collectief levensgevoel. Lehmann, hoe subjectief hij zijn reportage ook noemt, brengt verslag uit van een bij uitstek jonge en lichamelijke levenservaring, die eigen is aan een groot deel van de tegenwoordige jeugd. Hij wordt, of hij wil of niet, of hij het weet of niet, gedragen door een ‘collectivistische’ wijze van reageren, die tegelijk animaal en zakelijk is. Zakelijk, dat wil in dit geval zeggen: hard, beheerst en gespierd.

Welke rol de natuurlijke elementen, wind en weer, ook mogen spelen in deze poëzie, men denke vooral niet, dat men hier heeft te maken met een nieuw soort natuur-poëzie, zelfs niet in den cosmischen zin van het woord. Lehmann is noch met de sterren, noch met de ruimte verbonden; het water, de wegen, de zon en het land vormen veel meer de natuurlijke omgeving voor een sportief en erotisch avontuur. Ik ‘leef als een dier in 't schrijden van 't seizoen’, zegt hij zelf, maar het merkwaardige is, dat hij deze animaliteit bewust ondergaat.”

Eigenlijk bleef dat oordeel de rest van de zeventig jaar omspannende literaire loopbaan van Lehmann geldig, zij het dat bij Marsman zijn humor nog niet zo'n rol speelde. Later wel, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het gedicht 'Bij het bericht dat er weer een uit is' dat hij in 1949 in Libertinage publiceerde als van Vestdijk alweer een nieuwe roman is verschenen:

Bij het bericht dat er weer een uit is
In een onderaards gewelf
in de tuin van Vestdijk zelf,
waar geen Doornaar hen kan zoeken,
zitten, schrijvend Vestdijks boeken,
negenhonderd negerslaven
(allen met bijzondere gaven).
En als Vestdijk soms eens niet
(wat sporadisch slechts geschiedt)
zelf ook nijver zit te schrijven,
loopt hij langs de noeste lijven,
in zijn listge ijzren greep
kwispelt stil de denkerszweep.

Met De pauwenhoedster debuteerde Louis Lehmann in 1955 zelf als romancier. Zijn tweede roman verscheen in 1964, Tussen Medemblik en Hipppolytushoef.

In 1966 besloot Lehmann niet meer te publiceren, om zich volledig op zijn wetenschappelijke carrière te kunnen richten. In 1995 promoveerde hij, inmiddels 75 jaar oud, in de Scheepsarcheologie. Eén dag na zijn promotie ging hij met nieuwe gedichten bij de uitgever langs. Hoewel hij dertig jaar geen gedichten had gepubliceerd, bleef hij wel dichten en componeren. Deze gedichten zijn opgenomen in de bundel Vluchtige steden (1996).

In 2000 werd zijn dichterlijke werk verzameld uitgegeven in de bundel Gedichten 1939-1998, samengesteld door T. van Deel. Zijn laatste twee bundels verschenen in 2003 en 2006: Toeschouw en Wat boven kwam. Hoe levenslang geldig het oordeel van Marsman is, blijkt ook uit onderstaand gedicht 'Een gracht, waar eend en waterhoen' uit 2005. De toon is nog steeds dezelfde.

Een gracht, waar eend en waterhoen
voortdurend watertrappen
om voort te gaan, niet om te drijven
zoals de watervreemde mens.

Als zij vooruitgaan
maken zij een dubbelspoor
van kleine kolken,
en boegwater als de verticale
doorsnee van een pannendak,
negentig graden omgeklapt.

Lehmann was werkzaam als copywriter en vertaler. Hij schreef verder over o.a. architectuur, literatuur, zeegeschiedenis, steden en muziek. Belangrijker nog dan schrijven was voor hem de muziek. Zijn grote liefde was de tango. Van 1995 tot 2005 draaide hij 'zijn' muziek in VPRO's De Avonden. In 2008 verscheen de bundel Laden ledigen, een keuze uit hervonden werk. Het boek bevat jeugdherinneringen, beschouwingen, tekeningen, columns, muziek- en toneelstukken en vertalingen. Het boek illustreert hoe veelzijdig Lehmann was.

Aan zijn poëzie het laatste woord. Het gedicht 'Als ‘k dood ben...' (1998).

Als ‘k dood ben zijn mijn kleren rare dingen.
De overhemden, nieuw of dragensbroos,
de pakken hangend waar ze altijd hingen,
steeds wijzend naar omlaag, besluiteloos.

Ik was ze, ik alleen droeg hen altoos.
En omdat ze mij vaak vervingen,
of omdat ik hen uit hun winkel koos;
zij tonen iets van mijn herinneringen.

Oh, vrienden, enigszins van mijn formaat,
ik roep U als de dood te wachten staat,
(maak ik het sterven bij bewustzijn mee)
‘k Geef U of leen, ‘t zou niet de eerste keer zijn
mijn pakken, vormt met hen die mij niet meer zijn
dan langs mijn kist een onzwart defilé.